3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben met elkaar samengewoond tot begin april 2015 in de gemeenschappelijke woning aan de [adres] te [woonplaats 1] (hierna: de woning). Partijen hebben geen samenlevingsovereenkomst gesloten.
3.1.2.[geïntimeerde] heeft [appellant] op 8 april 2016 gedagvaard in kort geding. Partijen hebben in die procedure (zaaknummer C/01/306777 / KG ZA 16-190) op 27 mei 2016 een minnelijke regeling getroffen. In die regeling is onder meer opgenomen dat partijen makelaarskantoor De Leijgraaf (hierna: de makelaar) gezamenlijk opdracht zullen geven om de woning te verkopen. Tevens zijn partijen overeengekomen dat de vraag- en laatprijs van de woning zal worden bepaald door de makelaar in overleg met partijen en dat [appellant] vanaf 1 juni 2016 alle woonlasten voor zijn rekening zal nemen en het uitsluitend gebruik van de woning zal hebben.
3.1.3.Op 15 juni 2016 heeft de makelaar aan partijen de verkoopofferte toegezonden. [geïntimeerde] heeft de makelaar op dat moment laten weten akkoord te zijn met deze offerte. [appellant] heeft de makelaar op 1 juli 2016 laten weten het niet eens te zijn met de courtage en de vraagprijs van de woning.
3.1.4.Op 8 augustus 2016 heeft [geïntimeerde] [appellant] wederom gedagvaard in kort geding (de onderhavige procedure).
3.1.5.Op 9 augustus 2016 heeft [appellant] contact opgenomen met de makelaar. De makelaar heeft hem bij e-mailbericht van 15 augustus 2016 laten weten dat hij niet instemt met de door [appellant] voorgestelde courtage van 1,1% van de verkoopprijs in plaats van de in de verkoopofferte opgenomen 1,5% inclusief BTW van de verkoopprijs en dat hij best wil meegaan in de door [appellant] voorgestelde vraagprijs van € 322.900,00, maar dat hij dit eerst met [geïntimeerde] moet overleggen.
3.1.6.[appellant] heeft bij e-mailbericht van 16 augustus 2016 aangegeven in te stemmen met het voorstel van de makelaar en dat hij de woning te koop wil aanbieden.
3.2.1.In eerste aanleg vordert [geïntimeerde] , na vermeerdering van eis, kort weergegeven:
machtiging tot verkoop van de woning, waarbij alle aan de eigendomsoverdracht verbonden kosten geheel voor rekening van [appellant] komen, met de bepaling dat het vonnis in de plaats zal treden van de voor het passeren van de akte vereiste wilsverklaring van [appellant] , waarbij [geïntimeerde] deze machtiging niet eerder dan een maand na het te wijzen vonnis kan gebruiken;
te bepalen dat [appellant] de aanwijzingen van de makelaar moet opvolgen en dat [appellant] niet zelf bij de bezichtigingen aanwezig zal zijn op straffe van een dwangsom;
te bepalen dat het advies van de makelaar inzake de vraag- en laatprijs voor beide partijen bindend is;
met bevel aan [appellant] om de woning uiterlijk één dag voor de datum van de overdracht te verlaten en de woning leeg en in goede staat ter beschikking te stellen aan [geïntimeerde] of de makelaar;
te bepalen dat [geïntimeerde] per 1 september 2016, althans vanaf een in goede justitie te bepalen datum, gerechtigd zal zijn tot het volledige exclusieve gebruik van de woning, waarbij zij vanaf die datum alle woonlasten, exclusief de kosten voor eventueel onderhoud, voor haar rekening zal nemen;
[appellant] te veroordelen in de proceskosten, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover.
3.2.2.[geïntimeerde] legt aan haar vordering ten grondslag dat [appellant] weigert zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning conform de op 27 mei 2016 tussen partijen bereikte minnelijke regeling. Zij heeft geen vertrouwen meer in [appellant] en wil daarom het exclusieve gebruik van de woning om te bewerkstelligen dat deze zo spoedig mogelijk wordt verkocht.
3.2.3.[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.