In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van [appellant] in hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 2 januari 2017. [Appellant] heeft op 3 april 2017 hoger beroep ingesteld, maar [verweerster] stelt dat dit niet binnen de geldende beroepstermijn is gebeurd. De relevante termijn voor het instellen van hoger beroep is drie maanden, te rekenen vanaf de dag van de beschikking. [Appellant] betoogt dat de termijn op maandag 3 april 2017 eindigde, omdat zondag 2 april 2017 niet meetelt volgens de Algemene termijnenwet.
Het hof heeft de vraag of de Algemene termijnenwet van toepassing is in arbeidszaken aan de orde gesteld, maar partijen waren hier niet op voorbereid. Artikel 7A:2031 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de Algemene termijnenwet niet van toepassing is op de termijnen die in titel 10 van Boek 7 BW zijn gesteld, maar de geldende beroepstermijn is opgenomen in artikel 358 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich nader uit te laten over de ontvankelijkheid van [appellant] in het hoger beroep, waarbij [appellant] als eerste zijn standpunt mag toelichten.
De uitspraak is gedaan door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 juli 2017, waarbij het hof iedere verdere beslissing aanhoudt en [appellant] de gelegenheid biedt om zich uiterlijk 27 juli 2017 bij akte nader uit te laten over zijn ontvankelijkheid.