In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Limburg inzake de echtscheiding en de vermogensrechtelijke afwikkeling tussen de man en de vrouw, die op 24 mei 2014 te Venlo zijn gehuwd. De vrouw heeft op 9 januari 2015 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarop de rechtbank op 8 maart 2016 een beschikking heeft gegeven. De man is op 6 juni 2016 in hoger beroep gekomen van deze beschikking. De vrouw heeft op 26 juli 2016 een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling heeft op 3 mei 2017 plaatsgevonden. Het hof heeft vastgesteld dat de man en de vrouw op het moment van huwelijk meer dan één nationaliteit hadden, en dat de vrouw op het moment van de echtscheiding in Nederland woonde, terwijl de man in Turkije verbleef. Het hof heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd en het toepasselijke recht vastgesteld. Het hof heeft geoordeeld dat het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door het Nederlandse recht, omdat er geen sprake was van een eerste huwelijksdomicilie in Turkije. De man heeft vier grieven aangevoerd, die onder andere betrekking hebben op de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de afwikkeling van de schulden. Het hof heeft de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd en bepaald dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de studieschuld van de man en de schuld aan de Belastingdienst. De kosten van vervolging en betekening ter zake de schuld aan de Belastingdienst zijn voor rekening van de man. De beslissing van het hof is op 13 juli 2017 uitgesproken in het openbaar.