4.1.De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis onder “2. de feiten” vermeld waarvan in dit kort geding in eerste aanleg is uitgegaan. Daartegen zijn geen bezwaren gemaakt, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Hierna volgt een opsomming van datgene waar het hof van zal uitgaan.
a. [geintimeerden c.s.] behoren tot een groep vennootschappen, waarin Beheer onder meer enig aandeelhouder en bestuurder is van [Registergoederen 1] en [Registergoederen 2] .
b. Op 16 juli 1987 heeft [de vennootschap] als huurder met Vastgoed [Vastgoed] B.V. en/of Aannemersbedrijf [Aannemersbedrijf] B.V. (hierna [Aannemersbedrijf] ) als verhuurder een huurovereenkomst gesloten (productie 3 dagvaarding in eerste aanleg) met betrekking tot de (ver)huur van de bedrijfsruimte staande en gelegen te [vestigingsplaats] aan de [adres] (hierna het bedrijfspand). [Aannemersbedrijf] heeft de eigendom van het bedrijfspand eind januari 1988/begin februari 1988 overgedragen aan Beheer.
c. Bij akte van 31 december 1996 is het bedrijfspand ingebracht in [Registergoederen 1] .
d. Op 25 juni 2013 heeft een splitsing plaatsgevonden als gevolg waarvan het bedrijfspand in eigendom is overgegaan op [Registergoederen 2] .
e. Een deel van het bedrijfspand (ongeveer 100 van de 700 m2) wordt verhuurd aan de Bakkerij. De Bakkerij exploiteert sinds 1987 in het bedrijfspand een broodboetiek. Tot 28 oktober 1991 voerde de Bakkerij de naam Supermarkten [Supermarkten] B.V.
f. Op 4 november 1987 heeft [Aannemersbedrijf] met [de vennootschap] een aantal afspraken gemaakt met betrekking tot (kort samengevat) de verkoop van brood- en banketproducten (hierna de brood- en banketovereenkomst, productie 5 dagvaarding in eerste aanleg). De afspraken zijn neergelegd in een door [Aannemersbedrijf] en [de vennootschap] ondertekende brief, waarin [Aannemersbedrijf] aan [de vennootschap] onder meer het volgende vermeldt:
“
Hierbij bevestigen wij gaarne de met U voorwaardelijk gemaakte afspraken (...). Die afspraken zijn voorwaardelijk namelijk onder de voorwaarde dat wij daarover ook volledige
overeenstemming met [Bakkerij](noot hof: de Bakkerij)
bereiken.
De afspraken laten zich als volgt samenvatten:
- (...)
- In de betreffende broodboetiek van [Bakkerij] zal een compleet assortiment brood en
gebak inclusief nat gebak en Limburgse vlaaien worden gevoerd, waarbij het aan [Bakkerij] tevens is toegestaan producten al dan niet diepgevroren in de boetiek af te bakken;
- U verplicht zich in de aan U verhuurde ruimte geen brood, gebak en nat gebak dan wel
Limburgse vlaaien te verkopen dan wel in voorraad te hebben;”als inlas is hier vervolgens met de hand bij geschreven:
“ter verduidelijking wordt hierbij vermeld dat deze verplichting geen betrekking heeft op diepgevroren gebak en “Kempenaar” half afgebakken klein brood.”
“- (...)
- [Bakkerij] verplicht zich de navolgende broodprodukten te voeren en aan te bieden tegen
de door U in Limburg gehanteerde prijzen inclusief de voor die specifieke produkten gevoerde stuntprijzen. Het betreft hier veredeld witboord, tarwebrood en veredelde witte
puntjes en kadetjes. Voor het overige is [Bakkerij] volledig vrij voor wat betreft het voeren
van bakkerijprodukten als ten aanzien van de daarvoor te bedingen prijzen;
- (...)
- Ten aanzien van die hiervoren genoemde produkten waarbij [Bakkerij] Uw prijsniveau zal
hanteren, garandeert [Bakkerij] minimaal dezelfde kwaliteit als door U in Uw overige Limburgse winkels wordt geboden;
- De tussen U en ons overeengekomen huurovereenkomst blijft, met inachtneming van
hetgeen hier is afgesproken, ongewijzigd van kracht, echter met dien verstande dat wij ons
jegens U verplichten bij oplevering van de winkel een som ineens te betalen, groot f. 100.000, = =, zulks ter compensatie van de door U gedane toegeving betreffende het niet
meer kunnen voeren van een brood-, gebak en nat gebak assortiment als voormeld;
- [Bakkerij] verplicht zich haar broodboetiek op dezelfde tijden geopend en gesloten te
hebben als U Uw supermarkt open heeft dan wel gesloten houdt;
- (...)
- Indien de broodboetiek hoe dan ook van eigenaar zal wisselen, dan zullen betrokken
partijen de voormelde afspraken wederom bespreken. Dat geldt uitdrukkelijk ook wanneer
een andere natuurlijke of rechtspersoon een meerderheid in [Beheer]zal krijgen;
(...)“.
g. Bij brief van 26 november 1987 (productie 6 dagvaarding in eerste aanleg) heeft [Aannemersbedrijf] aan [de vennootschap] meegedeeld dat inmiddels ook overeenstemming met [Bakkerij] is bereikt, “
zodat de tussen ons in genoemde kwaliteit gemaakte afspraken thans onvoorwaardelijk gelden.”
h. Nadat [Aannemersbedrijf] de eigendom van het bedrijfspand begin 1988 had overgedragen aan Beheer heeft [de vennootschap] bij brief van 5 februari 1988 (productie 8 dagvaarding in eerste aanleg) bij [Aannemersbedrijf] geïnformeerd of de afspraken neergelegd in de brief van 4 november 1987 ook ter kennis waren gebracht aan Beheer. Daarop heeft [Aannemersbedrijf] per brief van 11 februari 1988 (productie 9 dagvaarding in eerste aanleg) als volgt gereageerd:
“(…) In antwoord op Uw brief van 5 februari j.l. delen wij U mede dat wij de door U genoemde brief d.d. 4 november 1987 (…) aan [Beheer] hebben doen toekomen, sterker; dat wij met [Beheer] zijn overeengekomen dat zij Uw rechten en plichten uit die brief zal aanvaarden en de uit die brief voor ons voortvloeiende verplichtingen voor haar rekening zal nemen. Die brief geldt dus nu tussen U en [Beheer](noot hof: Beheer)
(…)”.
i. Tussen partijen is medio 1988 een geschil ontstaan, als gevolg waarvan Beheer
[de vennootschap] in kort geding heeft gedagvaard. De president heeft op 23 juni 1988 uitspraak in kort geding gedaan (productie 13 bij dagvaarding in eerste aanleg) en in conventie [de vennootschap] veroordeeld om in het door haar gehuurde bedrijfspand geen brood, gebak, nat gebak dan wel Limburgse vlaaien te verkopen dan wel in voorraad te hebben. In reconventie werd Beheer veroordeeld om veredeld witbrood, tarwebrood, veredelde witte puntjes en kadetjes te koop aan te bieden tegen de door [de vennootschap] in Limburg gehanteerde prijzen tegen dezelfde kwaliteit als de producten van [de vennootschap] dienen te zijn.
j. In 1999 hebben Beheer en [de vennootschap] afspraken gemaakt over de uitbreiding van het gehuurde. In dat kader werd tevens de volgende afspraak gemaakt, welke door [de vennootschap] per brief van 7 april 1999 aan Beheer (productie 14 dagvaarding in eerste aanleg) werd bevestigd:
“
Verder spraken wij af dat de status quo met betrekking tot de broodverkoop gecontinueerd
zal worden. [de vennootschap] voert in dit pand uitsluitend houdbaar brood zoals roggebrood en
enkele met name te noemen broodvarianten (“reclamebrood”).”
k. In 2002 hebben Beheer en [de vennootschap] onder meer opnieuw afspraken over uitbreiding van het gehuurde gemaakt, hetgeen werd neergelegd in een aanvullende
huurovereenkomst van 23 september 2002. In die aanvullende huurovereenkomst (productie 15 dagvaarding in eerste aanleg) was tevens opgenomen:
“(…)
3. Het aanhangsel d.d. 07-04-1999 maakt deel uit van deze overeenkomst. (...)“
l. In 2014 zijn Beheer en [de vennootschap] opnieuw in overleg getreden over uitbreiding van het gehuurde in combinatie met een uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen. In dat kader hebben partijen ook gesproken over de brood- en banketovereenkomst en dat [de vennootschap] deze ter discussie wenst te stellen. Beheer heeft uiteindelijk een concept intentieovereenkomst opgesteld. In die overeenkomst is opgenomen dat in de nadien te sluiten nieuwe huurovereenkomst ook een afspraak zou worden opgenomen omtrent de brood- en banketverkoop door [de vennootschap] .
m. Bij e-mail van 14 september 2015 gericht aan [verhuurder] (als productie 5 in eerste aanleg overgelegd door [de vennootschap] ), heeft [de vennootschap] , in de persoon van vastgoedmanager [vastgoedmanager] (hierna [vastgoedmanager] ) bericht, dat de afspraak over verkoop van brood waarop de verhuurder zich baseert dateert van eind jaren “80 en dat zij van mening is dat die afspraken niet meer van deze tijd zijn en dat [de vennootschap] er vrij zeker van is dat zij op basis van het mededingingsrecht ook in de bestaande situatie tot verkoop van brood over zouden kunnen gaan.
n. Bij e-mail van 4 november 2015 (productie 18 dagvaarding in eerste aanleg), gericht aan [verhuurder] , heeft [de vennootschap] , in de persoon van [vastgoedmanager] , aangegeven dat een beperking van het assortiment niet bespreekbaar was voor [de vennootschap] en een breekpunt was in de verdere onderhandelingen. Daarbij werd tevens aangegeven dat de beperking van het assortiment, meer specifiek de brood- en banketafspraak, volgens [de vennootschap] juridisch ook niet houdbaar zou zijn. Het bericht bevat geen onderbouwing van de betwisting door [de vennootschap] van de stelling van [geintimeerden c.s.] dat de assortimentsbeperking juridisch niet houdbaar zou zijn.
o. Bij e-mail van 30 maart 2016 (productie 19 dagvaarding in eerste aanleg) heeft [vastgoedmanager] aan [verhuurder] medegedeeld dat verhuurder en [de vennootschap] niet met elkaar tot overeenstemming kunnen komen over de huuruitgangspunten en dat [de vennootschap] op basis daarvan stopt met de verdere planontwikkeling.
p. Bij brief van 3 juni 2016 (productie 20 dagvaarding in eerste aanleg) heeft [de vennootschap] aan [Registergoederen 2] meegedeeld dat zij op korte termijn een aantal formule-aanpassingen in haar supermarkt in [vestigingsplaats] gaat doen.
q. [Registergoederen 2] en de Bakkerij hebben bij brief van 13 juni 2016 (productie 21 dagvaarding in eerste aanleg) aan [de vennootschap] gevraagd om meer duidelijkheid te geven over de formuleaanpassingen, in die zin dat zij willen weten wat er precies gaat veranderen. Daarbij hebben [Registergoederen 2] en de Bakkerij op de afspraak gewezen dat de verkoop van brood en gebak niet is toegestaan en ook niet zal worden getolereerd.
r. Aangezien daarop zijdens [de vennootschap] niet werd gereageerd heeft de advocaat van
[geintimeerden c.s.] [de vennootschap] bij brief van 24 juni 2016 (productie 22 dagvaarding in eerste aanleg) nogmaals gewezen op de brood- en banketovereenkomst en verzocht te bevestigen dat [de vennootschap] deze overeenkomst correct en volledig zal nakomen. Daarbij werd medegedeeld dat [de vennootschap] aansprakelijk zou worden gehouden als zij in strijd met de genoemde afspraken zou handelen. Verder werd gevraagd om een (juridische) onderbouwing van de betwisting door [vastgoedmanager] in de e-mail van 4 november 2015 van de stelling van [geintimeerden c.s.] dat de brood- en banketovereenkomst houdbaar zijn.
s. Vanaf 29 juni 2016 biedt [de vennootschap] een volledig brood en gebak assortiment aan. Hiertegen hebben [geintimeerden c.s.] bezwaar gemaakt en ondanks sommatie blijft [de vennootschap]
voortgaan met deze verkoop.
4.2.1[geintimeerden c.s.] hebben in eerste aanleg gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel als wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [de vennootschap] :
1. veroordeelt om binnen 24 uur na dagtekening, althans betekening van het te wijzen vonnis, de verkoop van brood en/of gebak en/of nat gebak en/of (al dan niet Limburgse) vlaaien en het op voorraad hebben daarvan in het gehuurde te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per overtreding, alsmede op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag, een deel van een dag voor een hele gerekend, dat de overtreding voortduurt;
2. verbiedt om binnen 24 uur na dagtekening, althans betekening van het te wijzen vonnis, reclame te maken voor en/of het plaatsen van advertenties (waaronder begrepen internet en sociale media zoals Facebook, LinkedIn, Instagram en Whatsapp) betreffende de verkoop van brood en/of gebak en/of nat gebak en/of (al dan niet Limburgse) vlaaien en het op voorraad hebben daarvan in het gehuurde, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per overtreding, alsmede op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag, een deel van een dag voor een hele gerekend, dat de overtreding voortduurt;
3. veroordeelt in de kosten van de procedure in kort geding met bepaling dat indien [de vennootschap] het bedrag aan proceskosten niet heeft voldaan binnen 14 dagen na dagtekening, althans betekening van het te wijzen vonnis, [de vennootschap] vanaf de 15e dag over het bedrag aan proceskosten de wettelijke rente is verschuldigd zulks tot aan de dag der algehele voldoening.
4.2.2De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat voldoende aannemelijk is dat Beheer nog steeds contractspartij is voor wat betreft de brood- en banketafspraken. De gemaakte afspraken zijn volgens de voorzieningenrechter niet in strijd met het mededingingsrecht en [de vennootschap] heeft verder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een merkbare verstoring van de mededinging op de desbetreffende markt.
Er zijn verder, aldus de voorzieningenrechter, geen onvoorziene omstandigheden van dien aard aanwezig dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag worden verwacht. De beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid brengen volgens de voorzieningenrechter evenmin mee dat de gemaakte afspraken moeten worden aangetast. Voor een onderzoek naar de vraag of sprake is van een noodzakelijk non-concurrentiebeding is in kort geding geen plaats. De belangen van [Registergoederen 2] en [Registergoederen 1] zijn zo ver verwijderd van een behoorlijke uitvoering van de gemaakte afspraken omtrent de verkoop van brood en/of gebak en/of nat gebak en/of (al dan niet Limburgse) vlaaien, dat de vorderingen van die twee vennootschappen moeten worden afgewezen (rov. 4.21). De Bakkerij heeft volgens de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat [de vennootschap] bij haar handelen rekening moet houden met de belangen van de Bakkerij en dat die belangen voldoende evident zijn om zodanig te worden beschermd dat ook de vordering van de Bakkerij moet worden toegewezen.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens [de vennootschap] veroordeeld:
a. om binnen een week na betekening van het vonnis, de verkoop van brood en/of gebak en/of nat gebak en/of (al dan niet Limburgse) vlaaien en het op voorraad hebben daarvan in het gehuurde, te staken en gestaakt te houden;
b. om aan Beheer en de Bakkerij gezamenlijk een dwangsom te betalen van € 5.000,- voor iedere dag, een gedeelte daarvan dat zij niet aan de hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 100.000,-;
c. in de proceskosten, aan de zijde van Beheer en de Bakkerij begroot op € 1.517,54, te vermeerderen met rente.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde, waaronder, zo begrijpt het hof, alle vorderingen van [Registergoederen 2] en [Registergoederen 1] , is afgewezen.