3.1.In r.o. 2.1. tot en met 2.9. heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van de relevante feiten.
a. a) [appellant c.s.] exploiteert een busonderneming. Vanaf 1997 is [appellant c.s.] ermee bekend dat hij zijn bedrijf moest verplaatsen omdat de bestaande vestigingsplek niet meer voldeed. Vanaf 1998 is [appellant c.s.] met de gemeente in gesprek geweest over een vestiging van zijn bedrijf op het bedrijventerrein “ [bedrijventerrein] ”, gelegen in de gemeente. In dat kader heeft [appellant c.s.] de gemeente verzocht de kavels kavels [kavelletter 1] of [kavelletter 2] te mogen aankopen. De gemeente heeft ten aanzien van beide kavels aan [appellant c.s.] meegedeeld dat hij daarvoor niet in aanmerking kwam en dat deze niet aan [appellant c.s.] te koop aangeboden zouden worden.
b) [appellant c.s.] heeft vanaf medio 2004 een aantal opvolgende procedures gevoerd tegen de gemeente. Inzet van die procedures was vergoeding van de schade die [appellant c.s.] stelt te hebben geleden als gevolg van onrechtmatig handelen van de gemeente bij het weigeren van deze door [appellant c.s.] gewenste grondtransacties.
c) In de eerste procedure heeft de rechtbank te ’s-Hertogenbosch (nu rechtbank Oost-Brabant) bij vonnis van 14 december 2005 de vordering van [appellant c.s.] toegewezen en de gemeente veroordeeld aan [appellant c.s.] een schadevergoeding te betalen van € 103.376,63. Deze procedure betrof de handelwijze van de gemeente rond de verkoop van kavel [kavelletter 1] . Dit hof heeft bij arrest van 19 februari 2008 genoemd vonnis vernietigd en de vordering van [appellant c.s.] alsnog afgewezen. Het cassatieberoep van [appellant c.s.] tegen dit arrest is op 9 juni 2010 door de Hoge Raad verworpen.
d) Vanwege meldingen van mogelijke integriteitsschendingen door gemeentebestuurders heeft de burgemeester van de gemeente aan het Bureau Integriteitsonderzoek Nederlandse gemeenten (hierna: BING) verzocht een onderzoek in te stellen. De gang van zaken rond de verkoop van bovengenoemde kavels [kavelletter 1] en [kavelletter 2] is één van de onderzochte dossiers, namelijk “dossier busonderneming X”. Op 3 mei 2011 heeft BING de resultaten van het onderzoek bekend gemaakt (rapport resp. bijlage E over de busonderneming van [appellant c.s.] : prod. 1 resp. 2 bij dagvaarding in eerste aanleg). [appellant c.s.] heeft naar aanleiding van het BING-onderzoek, respectievelijk op 7 oktober 2010 en op 10 oktober 2011 dit hof verzocht om herroeping van de onder c hiervoor genoemde arresten van dit hof en de Hoge Raad.
e) Bij dagvaarding van 26 november 2011 is [appellant c.s.] een procedure tegen de gemeente gestart met als inzet vergoeding van de schade die [appellant c.s.] stelt te hebben geleden door de gang van zaken bij de verkoop van kavel [kavelletter 2] .
Omstreeks diezelfde tijd heeft wethouder [wethouder 1] (hierna: [wethouder 1] ) van de gemeente op verzoek van het college van B & W (hierna: het college) contact gezocht met [appellant 4] om te onderzoeken of partijen tot een definitieve regeling zouden kunnen komen.
f) Op 9 december 2011 heeft ten kantore van [appellant c.s.] een gesprek plaats gevonden tussen [appellant 4] en [wethouder 1] . Op verzoek van [appellant c.s.] hebben de gemeenteraadsleden [gemeenteraadslid 1] (hierna: [gemeenteraadslid 1] ) en [gemeenteraadslid 2] (hierna: [gemeenteraadslid 2] ) dit gesprek bijgewoond. Inzet van de bespreking was de vraag of [appellant c.s.] en de gemeente in onderling overleg tot een definitieve oplossing konden komen van het conflict. In dit gesprek heeft [gemeenteraadslid 1] het volgende voorgesteld: (a) [appellant c.s.] en de gemeente zouden ieder een financieel deskundige aanwijzen, die samen de schade van [appellant c.s.] zouden vaststellen, (b) indien deze twee deskundigen niet tot overeenstemming zouden komen, zouden zij gezamenlijk een derde deskundige aanwijzen die bindend een bedrag aan schadevergoeding zou vaststellen.
g) Op 21 december 2011 en 6 februari 2012 heeft opnieuw overleg plaats gevonden over de mogelijkheid het conflict te beëindigen. Beide keren waren aanwezig [appellant 4] , [wethouder 1] , wethouder [wethouder 2] en [ambtenaar van de gemeente] (ambtenaar van de gemeente, hierna: [ambtenaar van de gemeente] ).
h) In februari 2012 heeft de gemeente [deskundige van de gemeente] (hierna: [deskundige van de gemeente] ) verzocht als haar deskundige met de deskundige van [appellant c.s.] te onderzoeken of partijen tot een oplossing konden komen. [appellant c.s.] heeft zijn accountant, [accountant van appellant c.s.] (hierna: [accountant van appellant c.s.] ), aangewezen. Het overleg tussen [deskundige van de gemeente] en [accountant van appellant c.s.] op 14 februari 2012 heeft niet tot een oplossing geleid. Daarop heeft het college besloten het overleg over een minnelijke regeling te beëindigen.
i. i) Bij brief van 12 maart 2012 (prod. 1 bij memorie van grieven) heeft de gemeente aan [appellant 4] , voor zover relevant, het volgende geschreven:
“(…) Tijdens de bijeenkomst van 21 december 2011 hebben dhr [wethouder 1] en dhr. [wethouder 2] namens de gemeente, en u de intentie uitgesproken om de betrekkingen over en weer te normaliseren. Daarnaast is de wens uitgesproken om buiten de juridische context tot een oplossing te komen.
Op 6 februari jl. is afgesproken dat gestart zal worden met een onderhandelingstraject waarvoor beide partijen een vertegenwoordiger naar voren zouden schuiven. Voor u was dat dhr. [accountant van appellant c.s.] , namens de gemeente was dit dhr. [deskundige van de gemeente] . Deze hebben binnen de door aan hen gestelde kaders naar oplossingen gezocht en moeten concluderen dat, ondanks dat de wil en inzet is getoond, niet tot een overeenstemming kan worden gekomen. Daarvoor liggen de standpunten te ver uiteen.
Graag stellen wij met u vast dat er gezamenlijk tot deze conclusie is gekomen. Gevolgtrekking daarbij is dat de juridische procedures zullen voortduren.
Hierbij doen wij u het verslag, als opgesteld door dhr. [deskundige van de gemeente] , toekomen. (…)”
j) Bij vonnis van 12 december 2012 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch de vordering van [appellant c.s.] inzake kavel [kavelletter 2] afgewezen. Bij arrest van 3 december 2013 heeft dit hof het vonnis bekrachtigd.
k) De vordering tot herroeping van het arrest van dit hof van 19 februari 2008 is op 22 januari 2013 afgewezen. Het hiertegen gerichte cassatieberoep is op 18 oktober 2013 niet-ontvankelijk verklaard. (ECLI:NL:HR:2013:982). l) Bij verzoekschrift van 4 april 2013 heeft [appellant c.s.] de rechtbank Oost-Brabant verzocht een voorlopig getuigenverhoor te gelasten over het bestaan en de inhoud van de (vaststellings)overeenkomst tussen partijen van 9 december 2011. Op 6 augustus 2013 heeft [appellant c.s.] zichzelf, [gemeenteraadslid 1] en [gemeenteraadslid 2] als getuigen doen horen.
3.2.1.In eerste aanleg in onderhavige procedure heeft [appellant c.s.] primair gevorderd (samengevat):
te verklaren voor recht dat de gemeente toerekenbaar tekort is gekomen in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst;
de gemeente op straffe van een dwangsom te gebieden de vaststellingsovereenkomst binnen een termijn van 4 weken na betekening van het te wijzen vonnis na te komen door benoeming van een deskundige conform de in de dagvaarding besproken methode, ter bindende vaststelling van de schade;
de gemeente te veroordelen tot vergoeding van de door [appellant c.s.] ten gevolge van genoemde tekortkoming geleden schade, op te maken bij staat;
Subsidiair heeft [appellant c.s.] gevorderd (samengevat):
te verklaren voor recht dat de gemeente toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant c.s.]
de gemeente te gebieden de toezegging aan [appellant c.s.] binnen een termijn van 4 weken na betekening van het vonnis na te komen door benoeming van een deskundige ter vaststelling van de hoogte van de schade conform de in de dagvaarding besproken methode ten behoeve van de bindende vaststelling van de schade, een en ander op straffe van een dwangsom;
de gemeente te veroordelen tot vergoeding van de door [appellant c.s.] geleden en te lijden schade, op te maken bij staat;
Primair en subsidiair heeft [appellant c.s.] vergoeding van de proceskosten gevorderd.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant c.s.] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat tussen [appellant c.s.] en de gemeente een vaststellingsovereenkomst geldt en dat de gemeente jegens [appellant c.s.] tekort schiet in de nakoming daarvan. Volgens [appellant c.s.] is op (of rond) 9 december 2011 tussen hem en de gemeente een methode overeengekomen om de hoogte van het aan [appellant c.s.] te betalen schadebedrag vast te stellen. Subsidiair heeft [appellant c.s.] gesteld dat hij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat de gemeente de afspraken van 9 december 2011, waarmee [wethouder 1] akkoord was, zou nakomen. De gemeente handelt dan onrechtmatig jegens [appellant c.s.] door zich niet aan deze afspraken te houden. Dit handelen kan haar worden toegerekend en [appellant c.s.] lijdt hierdoor schade, die de gemeente aan [appellant c.s.] moet vergoeden, aldus [appellant c.s.]
3.2.3.De gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.