3.1.In rov. 2.1 tot en met 2.12 van het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank feiten weergegeven. Deze feiten, die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of niet voldoende gemotiveerd betwist, tussen partijen vast. Hierna zal een overzicht worden gegeven van deze relevante feiten. Het hof heeft de feitenweergave van de rechtbank op ondergeschikte punten aangepast en verbeterd.
3.1.1.[vennoot 1] heeft met haar echtgenoot [echtgenoot van vennoot 1] een intensieve varkenshouderij gevoerd aan [vestigingsadres] te [vestigingsplaats 2] . [echtgenoot van vennoot 1] is overleden. [vennoot 1] is een zoon van [vennoot 1] . [vennoot 1] en [vennoot 2] zijn/waren de vennoten van de VOF.
3.1.2.De locatie aan [vestigingsadres] te [vestigingsplaats 2] was gelegen in een zogenoemd extensiveringsgebied. Dat is volgens de, inmiddels vervallen, Reconstructiewet Concentratiegebieden (hierna: Reconstructiewet) een gebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of onmogelijk zal worden gemaakt. Daarnaast kende de Reconstructiewet zogenoemd verwevingsgebied en landbouwontwikkelingsgebied. Verwevingsgebied is gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur. Landbouwontwikkelingsgebied heeft het primaat landbouw en voorziet of zal voorzien in de mogelijkheid tot uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij.
3.1.3.Op
31 januari 2008heeft [vennoot 1] met de provincie een overeenkomst gesloten met betrekking tot deze varkenshouderij, onder meer inhoudend (dgv. prod. 2):
“OVEREENKOMST VAN KOOP VAN EEN REGISTERGOED
(Verplaatsing intensieve veehouderij)
[…] In aanmerking nemende:
- dat deze overeenkomst wordt aangegaan in het kader van het provinciale project Verplaatsing Intensieve Veehouderij conform het besluit tot vaststelling van de beleidsregeling verplaatsing intensieve veehouderijen 2005 (VIV 2005). […]
Artikel 1
1. [ [vennoot 1] ] verkoopt en verplicht zich […] over te dragen […] aan de provincie […] het registergoed […]. Het […] omvat: […] een […] gedeelte […] van het perceel kadastraal bekend gemeente [vestigingsplaats 2] , sectie [sectieletter] , nummer [sectienummer] , met al de zich daarop bevindende opstallen […]. […]
Artikel 2
5. De eigendomsoverdracht […] zal plaatsvinden minimaal twee en maximaal drie jaar voor de in artikel 15 lid 1 genoemde datum. […]
7. De […] levering vindt plaats nadat aan alle voorwaarden uit deze overeenkomst is voldaan. […]
9. [ [vennoot 1] ] heeft het recht van gratis voortgezet gebruik […] tot het tijdstip van […] levering. […]
Artikel 14
Uiterlijk op 31 december 2008 dient [ [vennoot 1] ] over een door de provincie in potentie geschikt beoordeelde vervangende locatie voor zijn bedrijf te beschikken, dan wel verplichtingen te zijn aangegaan op een dergelijke locatie. […]
Artikel 15
1. Voor 31 december 2010 is [ [vennoot 1] ] verplicht tot afronding van de verplaatsing van zijn bedrijf naar een alternatieve locatie binnen Nederland. […]
Artikel 20
[…] In geval van ontbinding zal het verkochte worden teruggeleverd en zal de koopsom worden terugbetaald […].”
3.1.4.Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant (hierna: GS) hebben [vennoot 1] bij brief d.d. 3 juli 2008, verzonden op
7 juli 2008, meegedeeld (cva prod. 42):
“U heeft ons verzocht na te gaan of de locatie [locatie 1] te [vestigingsplaats 1] voldoet als een duurzame locatie in het verplaatsingstraject in het kader van de […] (VIV). De locatie ligt in een verwevingsgebied, maar is op basis van door u aangeleverde informatie door ons als duurzaam in het kader van de VIV beoordeeld. […] Het als duurzaam beoordelen […] in het kader van de VIV, zegt op zich niets over de milieutechnische en planologische mogelijkheden voor de intensieve veehouderij op het perceel en over de besluitvorming in de planologische procedures die moeten worden doorlopen”.
3.1.5.In of omstreeks
augustus 2008heeft [vennoot 1] met [verkoper] , destijds wonend te [woonplaats] aan de [locatie 1] , een overeenkomst gesloten (waarin [vennoot 1] wordt aangeduid als koper en [verkoper] als verkoper). Deze overeenkomst houdt onder meer in (cva prod. 41):
“OPTIEOVEREENKOMST
[…] [ [verkoper] ] is eigenaar van de varkenshouderij met bedrijfswoning cum annexis […] aan de [locatie 1] te [vestigingsplaats 1] […]. [ [verkoper] ] en [ [vennoot 1] ] hebben de intentie een overeenkomst […] te sluiten met betrekking tot de aankoop door [ [vennoot 1] ] van de varkenshouderij met bedrijfswoning cum annexis […].[ [verkoper] en [vennoot 1] ] komen […] overeen:
1. [ [verkoper] ] verleent [ [vennoot 1] ] een optie tot koop […] van de varkenshouderij met bedrijfswoning cum annexis […].
2. De optie tot koop wordt [ [vennoot 1] ] verleend tot 30 september 2008 […].
4. De optie eindigt door verloop van de overeengekomen termijn […]”.
3.1.6.Op
30 december 2008(cva prod. 43) heeft [verkoper] de varkenshouderij met bedrijfswoning cum annexis aan de [locatie 1] te [vestigingsplaats 1] (hierna: de locatie [locatie 2] ) aan [vennoot 1] overgedragen.
3.1.7.Op
10 juli 2009is bij Provinciale Staten van Noord-Brabant (hierna: PS) het “Burgerinitiatief/Petitie inzake negatieve gevolgen schaalvergroting intensieve veehouderij” ingediend. Dit Burgerinitiatief werd ondersteund door 33.000 handtekeningen. Dit stuk (cva prod. 11) houdt onder meer in: “Ons initiatief betreft de concentratie en schaalvergroting van de bio-industrie in Brabant en de negatieve gevolgen hiervan. […] Wij vinden dat de provinciale overheid een halt toe moet roepen aan de onverantwoorde schaalvergroting van de bio-industrie […]. Wij vragen daarom aan de provinciale bestuurders: […] Een einde te maken aan de eenzijdige economische ontwikkeling van het Brabantse platteland en de milieu- en natuurdoelen van de Reconstructie te realiseren”
.Dit Burgerinitiatief is behandeld in de vergadering van 2 oktober 2009. Aan indiening en behandeling is door de pers ruim aandacht besteed.
3.1.8.Op
19 maart 2010is in PS een debat gehouden rondom dit Burgerinitiatief. PS hebben besloten het beleid voor de ontwikkeling van intensieve veehouderijen bij te stellen. De door PS daartoe genomen besluiten zouden worden verwerkt in de Verordening ruimte fase 1. Om ongewenste ontwikkelingen gedurende de periode tot de inwerkingtreding van deze Verordening te voorkomen hebben PS ook besloten een voorbereidingsbesluit te nemen. Dit voorbereidingsbesluit is op
20 maart 2010in werking getreden (cva prod. 32). Het gevolg hiervan was dat alle bouwaanvragen ten behoeve van de intensieve veehouderij binnen verwevings- en landbouwontwikkelingsgebieden die op of na 20 maart 2010 zijn ingekomen, moesten worden aangehouden. De aanhoudingsplicht zou vervallen onder meer op het moment dat de Verordening in werking zou treden.
3.1.9.Op
1 juni 2010is de door PS vastgestelde Verordening ruimte fase 1 in werking getreden (cva prod. 35). Deze hield onder meer in dat:
- een bestemmingsplan gelegen in een verwevingsgebied bepaalt dat: nieuwvestiging van een intensieve veehouderij niet is toegestaan (art. 3.3.4 lid 1 sub a); hervestiging van en omschakeling naar intensieve veehouderij binnen een bestaand bouwblok toegestaan zijn op een duurzame locatie (art. 3.3.4 lid 1 sub b); uitbreiding van bouwblokken voor intensieve veehouderij is toegestaan tot ten hoogste 1,5 ha op een duurzame locatie (art. 3.3.4 lid 1 sub d);
- tot het tijdstip waarop het bestemmingsplan dat in overeenstemming met art. 3.3.4 lid 1 sub c en d in werking is getreden de regel geldt dat vergroting van de bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij welke op 20 maart 2010 aanwezig was of in uitvoering is dan wel gebouwd mag worden krachtens een onherroepelijk verleende wettelijke vergunning, uitsluitend is toegestaan voor zover dit niet leidt tot een bouwblok dat groter is dan 1,5 ha (art. 3.3.4 lid 3 sub b);
- GS in het geval van een lopende zaak tot verplaatsing van een intensieve veehouderij tot uiterlijk 1 januari 2011 ontheffing kunnen verlenen van het bepaalde in art. 3.3.4 lid 1 sub d voor een bestemmingsplan dat voorziet in uitbreiding van een bouwblok tot ten hoogste 2,5 ha in verwevingsgebied (art. 3.3.6 lid 1 sub a);
- de stukken behorend bij de aanvraag om ontheffing tevens een verantwoording bevatten dat sprake is van een aantoonbaar concreet initiatief tot verplaatsing (art. 3.3.6 lid 2 sub a).
De gemeenteraden of het college van Burgemeester en wethouders (hierna: b&w) konden vanaf 1 juni 2010 tot 1 januari 2011 een ontheffingsverzoek indienen.
3.1.10.[medewerker van de gemeente Hilvarenbeek] van de gemeente Hilvarenbeek heeft in een intern memo aan b&w van de gemeente Hilvarenbeek d.d.
23 september 2010gemeld (dgv. prod. 5):
“Het bedrijf van [ [vennoot 1] ] is […] verplaatst […] naar […] [vestigingsplaats 1] . Begin dit jaar is het bedrijf in [vestigingsplaats 1] gestart, afgelopen zomer is de familie [vennoot 1] […] naar onze gemeente verhuisd. […] Op 21 juli 2010 heeft [ [vennoot 1] ] een aanvraag voor een milieuvergunning ingediend, ten behoeve van uitbreiding van het bedrijf. Voor deze uitbreiding is ook een vergroting van het bouwblok nodig, deze is echter nog niet aangevraagd. Het huidige bouwblok is 14.000 m2 (= 1,4 ha). […] In de verordening ruimte is voor ‘lopende zaken’ de mogelijkheid om een ontheffing aan te vragen. Aanvrager heeft verzocht om in aanmerking te komen als lopende zaak. In eerste instantie is de casus niet beoordeeld als lopend zaak, omdat er bij onze gemeente onvoldoende informatie was om te kunnen spreken van een ‘concreet initiatief’, […]. [ [vennoot 1] ] en haar adviseur hebben een gesprek gevraagd met wethouder […] om hun initiatief toe te lichten. Dit […] heeft op […] 20 september ’10 plaatsgevonden. […] Als de gemeente een ontheffing aanvraagt, en [GS] de ontheffing verlenen, geeft dit geen verdere garanties richting de aanvrager. Voor de uitbreiding van het bouwblok, de bouwvergunning en de milieuvergunning moeten de gebruikelijke procedures nog worden doorlopen. […] De kans bestaat dat het initiatief ondanks een verleende ontheffing niet kan worden vergund”.
3.1.11.Per brief d.d.
14 december 2010(cva prod. 56) heeft [vennoot 1] de provincie meegedeeld:
“Onderwerp; lopende zaak reconstructie
[…] Afgelopen vrijdag is er een […] vergadering geweest van uw statenleden, hierin is de regeling voor lopende zaken vast besproken. Duidelijk is wat wel en geen lopende zaken zouden moeten zijn. A.s. vrijdag zou deze regeling definitief vastgesteld worden. Mijn verzoek aan u is mij schriftelijk vast te stellen of ik al dan niet onder deze regeling val met mijn aanvraag lopende zaak bouwblok vergroting. […] Geld en tijdgebrek zijn de oorzaken waarom mijn verzoek bij u niet voor 19 maart op de deurmat is gevallen. In principe is voor mij […] 7 juli 2008 van rechtsgeldend belang dit is de datum waarop door de provincie de goedkeuring is gegeven voor de duurzame lokatie […] in [vestigingsplaats 1] . In uw brief […] is dit door u vastgesteld. […] U begrijpt dat ik mij niet zonder meer bij een negatief resultaat zal neerleggen”.
3.1.12.Nadien is het criterium voor een lopende zaak aangescherpt. De op
1 maart 2011in werking getreden Verordening ruimte (hierna: Vr) (cva prod. 36 en 37) houdt onder meer in dat:
- een bestemmingsplan gelegen in een verwevingsgebied bepaalt dat bouwblokken voor intensieve veehouderij die kleiner zijn dan 1,5 ha tot een omvang van ten hoogste 1,5 ha mogen uitbreiden op een duurzame locatie (art. 9.3 lid 1 sub d);
- GS, mits de daartoe strekkende aanvraag voor ontheffing voor 1 januari 2011 is ingediend, in het geval van
verplaatsingvan een intensieve veehouderij ontheffing kunnen verlenen van het bepaalde in art. 9.3 lid 1 sub d voor een bestemmingsplan dat voorziet in uitbreiding van een bouwblok tot ten hoogste 2,5 ha in een verwevingsgebied (art. 9.5 lid 1 sub a);
- de stukken behorend bij de aanvraag om ontheffing, indien het bestemmingsplan ertoe strekt verplaatsing van een intensieve veehouderij mogelijk te maken, een beschrijving moeten bevatten van het feit dat er al vóór 20 maart 2010 voldoende concrete initiatieven waren ontplooid met het oog op de verplaatsing van een intensieve veehouderij (art. 9.5 lid 2 sub a) en een beschrijving van de wijze waarop wordt verzekerd dat ten minste 20 % van het bouwblok wordt aangewend voor een goede ruimtelijke inpassing (art. 9.5 lid 2 sub d);
Ingevolge art. 9.5 lid 4 Vr is van een vóór 20 maart 2010 daterend concreet initiatief tot verplaatsing van een intensieve veehouderij als bedoeld in lid 2 onder a sprake “indien vóór
20 maart 2010 het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat planologische medewerking aan deze verplaatsing zal worden verleend. Gerechtvaardigd vertrouwen kan slechts worden aangenomen voor zover […] sprake is van een vóór 20 maart 2010 ingediende schriftelijke aanvraag tot verplaatsing van een intensieve veehouderij naar een concrete locatie en waarvan [b&w] c.q. de raad dan wel een daartoe krachtens een vóór 20 maart 2010 genomen mandaatbesluit bevoegde ambtenaar schriftelijk te kennen heeft gegeven hieraan zijn medewerking te verlenen; of […] [b&w] c.q. de raad vóór 20 maart 2010 een planologische procedure voor de verplaatsing van een intensieve veehouderij naar een concrete locatie heeft opgestart. Bovendien moet voldaan zijn aan het bepaalde in artikel 9.4, vijfde lid, onder a en c”;
- GS, mits de daartoe stekkende aanvraag voor ontheffing voor 1 april 2011 is ingediend, in het geval van een
uitbreidingvan een intensieve veehouderij ontheffing kunnen verlenen van het bepaalde in art. 9.3 lid 1 sub d voor een bestemmingsplan dat voorziet in uitbreiding van een bouwblok tot ten hoogste 2,5 ha in een verwevingsgebied (art. 9.6 lid 1 sub a);
- de stukken behorend bij de aanvraag om ontheffing, indien het bestemmingsplan ertoe strekt een uitbreiding van en intensieve veehouderij mogelijk te maken, een beschrijving moeten bevatten van het feit dat er al vóór 20 maart 2010 voldoende concrete initiatieven waren ontplooid met het oog op de uitbreiding van een intensieve veehouderij (art. 9.6 lid 2 sub a) en een beschrijving van de wijze waarop zal worden verzekerd dat ten minste 20 % van het bouwblok wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing (art. 9.6 lid 2 sub b);
Ingevolge art. 9.6 lid 3 Vr is van een vóór 20 maart 2010 daterend concreet initiatief tot uitbreiding van een intensieve veehouderij als bedoeld in lid 2 onder a sprake “indien voor
20 maart 2010 het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat planologische medewerking aan deze uitbreiding zal worden verleend. Gerechtvaardigd vertrouwen kan slechts worden aangenomen voor zover sprake is van een voor 20 maart 2010 ingediende schriftelijke aanvraag tot uitbreiding van een intensieve veehouderij en waarvan [b&w] c.q. de raad dan wel een daartoe krachtens een voor 20 maart 2010 genomen mandaatbesluit bevoegde ambtenaar schriftelijk te kennen heeft gegeven hieraan zijn medewerking te verlenen. Bovendien moet worden voldaan aan het bepaalde in artikel 9.3 lid 2 ten aanzien van de duurzame locatie in verwevingsgebied”;
- een bestemmingsplan gelegen in een landbouwontwikkelingsgebied bepaalt dat: nieuwvestiging van een intensieve veehouderij niet is toegestaan (art. 9.4 lid 1 sub a); bouwblokken voor intensieve veehouderij die kleiner zijn dan 1,5 ha tot een omvang van ten hoogste 1,5 ha mogen uitbreiden (art. 9.4 lid 1 sub d); GS ontheffing kunnen verlenen van art. 9.4 lid 1 sub d voor een bestemmingsplan dat voorziet in uitbreiding van een bouwblok ten behoeve van een intensieve veehouderij tot ten hoogste 2,5 ha omvang van het bouwblok binnen door hen aangewezen landbouwontwikkelingsgebieden of delen daarvan (art. 9.4 lid 4).
3.1.13.Er is tevergeefs ontheffing verzocht om het bestaande bouwblok van [vennoot 1] op de locatie [locatie 2] van (ongeveer) 1,4 ha te mogen uitbreiden tot 2,5 ha. Zo:
a.
hebben GS op
4 juli 2011op het verzoek van b&w van de gemeente Hilvarenbeek om ontheffing van het bepaalde in art. 9.3 lid 1 sub d Vr betreffende de uitbreiding van een bestaand bouwblok tot 2,5 ha op de locatie [locatie 2] , gelegen in een verwevings-gebied, besloten deze ontheffing als bedoeld in art. 9.5 Vr te weigeren (dgv. prod. 9);
b.
hebben GS op
13 maart 2012besloten de bezwaren van [vennoot 1] tegen het besluit van GS van 4 juli 2011 ongegrond te verklaren en het besluit van 4 juli 2011, onder aanvulling van overwegingen ten aanzien van de verbindendheid van de Vr en het evenredigheidsbeginsel, onverkort te handhaven (dgv. prod. 10);
c.
heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (AB RvS) op
17 juli 2013het beroep van [vennoot 1] tegen voormeld besluit op bezwaar ongegrond verklaard (dgv. prod. 12). De AB RvS heeft in deze beslissing onder meer overwogen:
“3.2. Niet in geschil is dat [vennoot 1] niet tijdig een schriftelijke aanvraag als bedoeld in artikel 9.5, vierde lid, onder a [Vr] heeft ingediend en dat de ontheffing op grond hiervan is geweigerd. Nu ook niet is gebleken van een tijdig opgestarte planologische procedure als bedoeld in artikel 9.5, vierde lid, onder b [Vr] en het college bij het beslissen op de aanvraag om ontheffing gebonden was aan de ontheffingsvereisten uit artikel 9.5, vierde lid [Vr] heeft het college terecht de ontheffing geweigerd. Dat [vennoot 1] een intensieve veehouderij met aanzienlijke bouwmogelijkheden in een extensiveringsgebied had en zij, in overleg met de provincie, van deze bouwmogelijkheden geen gebruik heeft gemaakt, omdat tot verplaatsing van de intensieve veehouderij uit het extensiveringsgebied was besloten, waartoe met de provincie een overeenkomst was gesloten, en dat het college de nieuwe locatie als duurzaam heeft aangemerkt, maakt dat niet anders, nu deze omstandigheden op grond van de [Vr] door het college niet bij het besluit op de aanvraag om een ontheffing konden worden betrokken.