ECLI:NL:GHSHE:2017:2484

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juni 2017
Publicatiedatum
1 juni 2017
Zaaknummer
200.211.053_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 december 2016, waarin een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige is vastgesteld. De moeder verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en een nieuwe omgangsregeling vast te stellen van twee uur per maand onder begeleiding. De vader verzoekt om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek of om de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 mei 2017 zijn beide ouders, de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) gehoord. De moeder stelt dat de omstandigheden sinds de eerdere beschikking zijn gewijzigd en dat de omgang onveilig zou zijn voor de minderjarige. De vader betwist dit en stelt dat er geen wijziging van omstandigheden is die een aanpassing van de omgangsregeling rechtvaardigt. Het hof overweegt dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige nog loopt en dat de GI betrokken is bij de omgang. Het hof concludeert dat de omstandigheden niet zodanig zijn gewijzigd dat de omgang moet worden teruggebracht tot twee uur per maand. De bestreden beschikking wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 1 juni 2017
Zaaknummer: 200.211.053/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/312961 / FA RK 16-4984
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.C. Appünn,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. I. Gerrand.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna te noemen: de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 december 2016 met voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 maart 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch d.d. 14 januari 2010 (zaaknummer 200038/FA RK 09-5244) te wijzigen en een omgangsregeling ten behoeve van de hierna nader te noemen [minderjarige] vast te stellen van twee uur per maand onder begeleiding, althans een zodanige regeling vast te stellen als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 april 2017 en naar het hof begrijpt, zoals bij de opsomming van de processtukken ter zitting ook aan partijen duidelijk gemaakt, in onderhavige zaak ingediend, heeft de vader verzocht om de moeder in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel die verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 mei 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Appünn;
  • de vader;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI 1] en de heer [vertegenwoordiger van de GI 2] .
Mr. Gerrand is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2.3.1.
[minderjarige] heeft haar mening kenbaar gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 24 maart 2017. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die brief weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 december 2017 inzake de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] (met zaaknummer 200.211.036/01) is gelijktijdig ter zitting behandeld. Op dit beroep is bij afzonderlijke beschikking van 1 juni 2017 beslist.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004 (hierna te noemen: [minderjarige] ).
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
[minderjarige] is sinds 13 september 2013 onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd bij beschikking van 9 december 2016 van de rechtbank Oost-Brabant van 13 december 2016 tot 13 september 2017. Deze beschikking is door het hof bekrachtigd bij beschikking van 1 juni 2017 (met zaaknummer 200.211.036/01).
3.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 14 januari 2010, kort gezegd en voor zover thans van belang, een omgangsregeling vastgesteld waarbij de vader eens per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur met overnachting en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen omgang heeft met [minderjarige] .
3.4.
Bij beschikking van 24 juli 2015 heeft de kinderrechter de omgangsregeling voor de duur van de ondertoezichstelling gewijzigd. Daarbij is bepaald dat er tussen de vader en [minderjarige] gedurende een dagdeel per twee weken op zaterdag of zondag en in de schoolvakanties een dag per vakantieweek omgang zal zijn en dat het bezoek bij de vader gewaarborgde veiligheid dient te bieden, waarbij de vader dient te zorgen voor een persoon die gedurende de bezoeken aanwezig is in het huis van de vader en die door de GI op geschiktheid is beoordeeld.
3.5.
Bij beschikking van 9 december 2016 (ter zake de geschilenregeling met zaaknummer
C/01/312029 / JE RK 16-1222) heeft de kinderrechter de beschikking van 24 juli 2015, voor de periode gedurende welke de vader geen door de GI als geschikt beoordeeld persoon zal
hebben voorgedragen, gewijzigd en bepaald dat in deze periode de vader gerechtigd is tot contact met [minderjarige] onder door de GI te stellen voorwaarden inzake begeleiding en observatie.
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om de
omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] te wijzigen afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de omstandigheden sinds 24 juli 2015 niet zodanig gewijzigd dat het contact tussen de vader en [minderjarige] moet worden teruggebracht tot twee uur per maand zoals door de moeder verzocht.
3.7.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan. Als de ondertoezichtstelling eindigt is de onbegeleide omgangsregeling zoals bepaald in de beschikking van de rechtbank van 14 januari 2010 weer van kracht en dat zou onveilig zijn voor [minderjarige] . De rechtbank heeft zich hier ten onrechte niet over uitgelaten en heeft het belang van de moeder bij wijziging van de omgang voor het geval er geen sprake meer zou zijn van een ondertoezichtstelling miskend. Verder is de rechtbank ten onrechte van oordeel dat de omstandigheden na 24 juli 2015 niet zodanig zijn gewijzigd dat het contact tussen de vader en [minderjarige] moet worden teruggebracht naar twee uur per maand. De zoon van de vader is niet geschikt gebleken om de omgang te begeleiden en de vader werkt niet mee aan het aanwijzen van een andere begeleider, waardoor er al maanden geen omgang heeft plaatsgevonden. De omgang zal plaats moeten vinden onder professionele begeleiding - met als enige doel het waarborgen van de veiligheid van [minderjarige] .
3.9.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan. De rechtbank is terecht tot de bestreden beschikking gekomen. Bovendien is het de bedoeling dat er wordt toegewerkt naar een uitbreiding en onbegeleide omgang. Mocht de ondertoezichtstelling eindigen als het begeleide omgangstraject bij het omgangshuis nog niet is afgerond, dan kan de moeder op dat moment een verzoek indienen om de omgang te wijzigen. Er is geen sprake van een wijziging van omstandigheden na de beschikking van 24 juli 2015 die ertoe leidt dat de omgang moet worden ingeperkt tot twee uur per maand. Er is sprake van ouderverstoting. De moeder ziet niet in dat [minderjarige] klem zit tussen de ouders en zij is overtuigd van haar eigen visie en accepteert geen hulp. De vader moet ervoor zorgen dat de omgang veilig is en zal dan ook meewerken aan begeleide omgang via het omgangshuis.
3.10.
De GI heeft voert ter zitting, kort samengevat, het volgende aan. De GI heeft bepaald dat er omgang moet zijn in een omgangshuis en de GI heeft de doelen van dit traject met het omgangshuis voorbesproken. De ouders worden op korte termijn ook uitgenodigd voor een gesprek. Het omgangshuis kan de begeleiding niet langdurig op zich nemen en er dient te worden toegewerkt naar onbelemmerde begeleide omgang bij de vader thuis.
3.11.
De raad heeft ter zitting, kort samengevat, het volgende verklaard. Er is een omgangshuis ingeschakeld om de omgang weer op te starten. Binnen de ondertoezichtstelling dient het traject van Maashorst te worden onderzocht. Er moet contact zijn met de vader. De doelen van de ondertoezichtstelling zijn verschoven richting het bewerkstelligen van een werkbare omgangsregeling voor [minderjarige] .
3.12.
Het hof overweegt als volgt. Zoals onder 3.2. overwogen is de beschikking waarin de ondertoezichtstelling van [minderjarige] is verlengd tot 13 september 2017 bekrachtigd door het hof. Ingevolge de onder 3.4. en 3.5. vermelde beschikkingen van de rechtbank van respectievelijk 24 juli 2015 en 9 december 2016 (ter zake de geschillenregeling) dient de moeder haar medewerking te verlenen aan een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] onder de door de GI gestelde voorwaarden inzake de begeleiding en observatie. De vader heeft immers vooralsnog geen door de GI als geschikt beoordeeld persoon voorgedragen die bij de omgangsmomenten aanwezig kan zijn. Inmiddels heeft de GI bepaald dat er begeleide omgang dient plaats te vinden via een omgangshuis. Bovendien heeft de GI ter zitting verklaard dat er dient te worden toegewerkt naar onbelemmerde begeleide omgang bij de vader thuis. Gelet op het voorgaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat de omstandigheden niet zodanig zijn gewijzigd dat het contact tussen de vader en [minderjarige] dient te worden teruggebracht naar twee uur per maand. Het hof gaat ervan uit dat de betrokkenheid van de GI bij de omgang zal maken dat de veiligheid van [minderjarige] voldoende gewaarborgd zal zijn. Gezien het feit dat de ondertoezichtstelling nog minstens een aantal maanden loopt, acht het hof het niet aan de orde te anticiperen op de situatie waarin er geen ondertoezichtstelling meer zal zijn.
3.13.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 december 2016.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, C.D.M. Lamers en A.J. van de Rakt en is op 1 juni 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.