In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 december 2016, waarin een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige is vastgesteld. De moeder verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en een nieuwe omgangsregeling vast te stellen van twee uur per maand onder begeleiding. De vader verzoekt om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek of om de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 mei 2017 zijn beide ouders, de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) gehoord. De moeder stelt dat de omstandigheden sinds de eerdere beschikking zijn gewijzigd en dat de omgang onveilig zou zijn voor de minderjarige. De vader betwist dit en stelt dat er geen wijziging van omstandigheden is die een aanpassing van de omgangsregeling rechtvaardigt. Het hof overweegt dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige nog loopt en dat de GI betrokken is bij de omgang. Het hof concludeert dat de omstandigheden niet zodanig zijn gewijzigd dat de omgang moet worden teruggebracht tot twee uur per maand. De bestreden beschikking wordt bekrachtigd.