ECLI:NL:GHSHE:2017:2483

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juni 2017
Publicatiedatum
1 juni 2017
Zaaknummer
200.211.036_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige in het kader van gezagskwesties

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 december 2016, waarin de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige] werd verlengd. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M.C. Appünn, verzocht het hof om de ondertoezichtstelling niet te verlengen, omdat zij meent dat deze alleen maar leidt tot escalatie van de conflicten met de vader. De vader, die [minderjarige] heeft erkend, en de Gecertificeerde Instelling (GI) pleiten voor voortzetting van de ondertoezichtstelling, omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige]. De raad voor de Kinderbescherming ondersteunt de verlenging van de ondertoezichtstelling, gezien de problematiek tussen de ouders en de noodzaak voor een werkbare omgangsregeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 mei 2017 is de minderjarige in de gelegenheid gesteld haar mening te uiten, wat zij deed door een brief te sturen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft. De moeder heeft een negatieve beeldvorming over de vader, wat schadelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige]. Het hof oordeelt dat de strijd tussen de ouders en de verschillende opvoedstijlen van invloed zijn op de ontwikkeling van [minderjarige], die hierdoor in een loyaliteitsconflict verkeert. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 1 juni 2017
Zaaknummer : 200.211.036/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/310724 / JE RK 16-1030.1
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.C. Appünn,
tegen
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 december 2016 met voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 maart 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de ondertoezichtstelling niet zal worden verlengd.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 mei 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. M.C. Appünn;
- de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI 1] en de heer [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- [de vader] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de vader), die als informant door het hof is gehoord.
2.4.
Het hof heeft de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 24 maart 2017. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die brief weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 december 2017 ter zake de omgang tussen de vader en [minderjarige] (met zaaknummer 200.211.053/01) is gelijktijdig ter zitting behandeld. Op dit beroep is bij afzonderlijke beschikking van 1 juni 2017 beslist.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 9 maart 2017, ter griffie ingekomen op diezelfde dag;
  • het faxbericht van de GI d.d. 6 april 2017, ter griffie ingekomen op diezelfde datum;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 20 april 2017, ter griffie ingekomen op 21 april 2017.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit die relatie is geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004 (hierna te noemen: [minderjarige] ).
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder is van rechtswege belast met het gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] is sinds 13 september 2013 onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is sindsdien steeds verlengd.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 13 december 2016 tot 13 september 2017.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan. De ondertoezichtstelling heeft alleen maar geleid tot een verdere escalatie en zolang deze voortduurt zal de strijd van de vader niet verminderen. De moeder ervaart de communicatie met de vader als onveilig. Hij is dominant en neemt alle gesprekken op. Dit plaatst [minderjarige] in een klempositie. Verder zorgt de vader voor onrust door de bij [minderjarige] betrokken instanties te bestoken met onjuiste informatie over haar. Het lukt de GI niet om de situatie te verbeteren en de Viersprong heeft geadviseerd om het programma “Kinderen uit de Knel” (hierna het KUK-traject) niet door te zetten. Als de ondertoezichtstelling wordt beëindigd heeft de vader minder mogelijkheden om druk uit te oefenen. De moeder heeft de opvoedsituatie zelf goed in de hand en zij informeert de vader steeds.
3.6.
De GI voert ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan. De ondertoezichtstelling dient te worden verlengd. De ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] staat vast. De moeder schetst een negatief beeld over de vader. Zij heeft bovendien een soort vriendinnenverhouding met [minderjarige] en dat is schadelijk voor haar ontwikkeling. Het is belangrijk dat [minderjarige] een vertrouwenspersoon heeft en die rol vervult de GI. Ook is het belangrijk dat er omgang is met de vader. De zoon van de vader bleek niet opgewassen tegen de vader. Het KUK-traject heeft geen doorgang gevonden omdat de moeder weigerde om daaraan haar medewerking te verlenen. Nu is er geen andere mogelijkheid dan de omgang te laten plaatsvinden in een omgangshuis.
3.7.
De raad heeft ter zitting - kort samengevat - het volgende verklaard. De verlenging van de ondertoezichtstelling is noodzakelijk. Er is sprake van behoorlijke problematiek tussen de ouders. Zij verschillen te sterk om tot een goede samenwerking te komen. Binnen de ondertoezichtstelling dient het traject van Maashorst te worden onderzocht. De ouders zullen in gesprek moeten over de omgang. Ook de stem van [minderjarige] moet worden verwoord. Er moet contact zijn met de vader. De doelen van de ondertoezichtstelling verschuiven richting het bewerkstelligen van een werkbare omgangsregeling voor [minderjarige] .
3.8.
De vader heeft ter zitting - kort samengevat - verklaard dat hij achter de verlenging van de ondertoezichtstelling staat. Er is sprake van het ouderverstotingssyndroom. Door de ondertoezichtstelling wordt er een vinger aan de pols gehouden. De ondertoezichtstelling zou niet als last moeten worden ervaren door de moeder.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.3.
Het hof overweegt als volgt. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW is voldaan. Er is sprake van een hevige strijd tussen de ouders waarin zij van mening blijven verschillen over wat goed is voor [minderjarige] . Die strijd duurt al jaren en lijkt in hevigheid toe te nemen. Als gevolg hiervan bevindt [minderjarige] zich in een loyaliteitsconflict en kan zij geen onbelast contact aangaan met de ouders. Bovendien vergen de verschillende opvoedstijlen van de ouders te veel aanpassingen van [minderjarige] . Er bestaan derhalve zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige] die een ernstige bedreiging vormen voor haar ontwikkeling. Daarbij komt dat de moeder, van wie [minderjarige] afhankelijk is, de vader niet aflatend blijft diskwalificeren. [minderjarige] is voorts zeer afhankelijk van de moeder. Er heeft de afgelopen periode geen omgang plaatsgevonden tussen de vader en [minderjarige] . Ook heeft de moeder ter zitting van het hof niet weersproken dat haar relatie met [minderjarige] meer kenmerken heeft van een vriendinnenrelatie dan van een ouder-kindrelatie. Ook dit vormt naar het oordeel van het hof een bedreiging voor een evenwichtige ontwikkeling van [minderjarige] . Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat [minderjarige] ernstig in haar (sociaal-emotionele ontwikkeling en identiteits)ontwikkeling wordt bedreigd. Het is de ouders vooralsnog niet gelukt om zich aan te passen en aan te sluiten bij de behoeften van [minderjarige] . Ook lukt het de ouders niet om in het belang van [minderjarige] omgang met de vader te bewerkstelligen. Gelet op het voorgaande acht het hof – wat ook zij van het door de moeder aangevoerde effect van de ondertoezichtstelling – de bemiddeling van de GI en daarmee de verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk om voormelde ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] af te wenden.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 december 2016;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, C.D.M. Lamers en A.J. van de Rakt en is op 1 juni 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.