ECLI:NL:GHSHE:2017:2313

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juni 2017
Publicatiedatum
1 juni 2017
Zaaknummer
200.201.649_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewind en mentorschap van een meerderjarige met psychische problemen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarbij bewind en mentorschap zijn ingesteld voor een meerderjarige, hierna aangeduid als de rechthebbende. De rechthebbende, die psychische problemen ondervond na het overlijden van haar echtgenoot, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen en het bewind en mentorschap op te heffen. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 april 2017, waarbij de rechthebbende en haar zoon, de bewindvoerder/mentor, aanwezig waren. Het hof heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder rapportages van een psychiater en een huisarts, waaruit blijkt dat de situatie van de rechthebbende is verbeterd.

Het hof oordeelt dat de kantonrechter in eerste aanleg terecht het bewind en het mentorschap heeft ingesteld, gezien de geestelijke toestand van de rechthebbende ten tijde van het verzoek. Echter, na de opname en behandeling bij een centrum voor geestelijke gezondheidszorg, is de rechthebbende in staat gebleken om haar eigen belangen weer te behartigen. De psychotische symptomen zijn verdwenen en zij functioneert zelfstandig, met enige ondersteuning.

Op basis van deze positieve ontwikkelingen concludeert het hof dat de noodzaak voor het voortzetten van het bewind en het mentorschap niet langer aanwezig is. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg voor zover deze betrekking heeft op de periode vanaf de uitspraak en heft het bewind en het mentorschap op. Tevens wordt bepaald dat de bewindvoerder/mentor een eindrekening en -verantwoording moet afleggen aan de rechthebbende en het Bewindsbureau van de rechtbank Limburg. De beschikking is openbaar uitgesproken op 1 juni 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 1 juni 2017
Zaaknummer: 200.201.649/01
Zaaknummer eerste aanleg: 4852368 BM VERZ 16-743 / 4868828 MS VERZ 16-143
BM-nummer: 381692
MB-nummer: 36168
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. J.P.H. Timmermans,
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
- [de bewindvoerder/mentor] , wonende te [woonplaats] (Duitsland), bewindvoerder, mentor en zoon van de rechthebbende, (hierna te noemen: de bewindvoerder/mentor).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 juni 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 27 september 2016, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het in eerste aanleg ingediende verzoek tot instelling van bewind over de goederen die appellante (zullen) toebehoren, alsmede het verzoek tot instelling van een mentorschap, zoals in eerste aanleg op of omstreeks 24 februari 2016 ingediend, alsnog af te wijzen danwel (althans zo begrijpt het hof uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen) om het bewind en het mentorschap op te heffen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 april 2017.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. Timmermans;
  • de bewindvoerder/mentor.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 15 juni 2016;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de rechthebbende d.d. 31 oktober 2016;
  • de brief van de bewindvoerder/mentor d.d. 15 november 2016;
  • de brief van de advocaat van de rechthebbende d.d. 7 december 2016;
  • de brief van de advocaat van de rechthebbende d.d. 19 januari 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking waarvan beroep heeft de kantonrechter over de goederen die mevrouw [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld alsmede ten behoeve van haar een mentorschap ingesteld, met benoeming van haar zoon, de heer [de bewindvoerder/mentor] tot bewindvoerder en mentor.
3.2.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
De rechthebbende voert het volgende aan.
Op aandringen van [centrum voor geestelijke gezondheidszorg] (centrum voor geestelijke gezondheidszorg) is het inleidende verzoek ingediend. De rechthebbende en haar zoon zijn als het ware onder druk gezet om dit verzoek in te dienen bij de kantonrechter.
De rechthebbende erkent dat zij in de periode van het inleidend verzoek kampte met (psychische) problemen. De aanleiding hiervan was het overlijden van haar echtgenoot door zelfdoding.
De situatie van de rechthebbende is sinds enige tijd echter significant verbeterd. Dit volgt ook uit het door haar overgelegde rapport van onafhankelijk psychiater dr. [psychiater] (bijlage bij de brief van 7 december 2016), de brief van haar huisarts d.d. 4 januari 2017 en het daarbij gevoegde verslag van [centrum voor geestelijke gezondheidszorg] dat is opgesteld op 27 oktober 2016 in verband met het ontslag van de rechthebbende uit de gedwongen opname.
Gelet op de duidelijk verbeterde situatie is de rechthebbende van mening, hetgeen wordt ondersteund door bovengenoemde rapportages, dat zij
thans de impact en reikwijdte van haar doen en laten in voldoende mate kan overzien zodat er geen redenen meer aanwezig zijn om mentorschap en het meerderjarigenbewind te continueren.
Feitelijk is de rechthebbende - ook tijdens haar verblijf bij [centrum voor geestelijke gezondheidszorg] - zelf haar administratie blijven doen. Ook nu zij weer thuis woont verzorgt zij zelf haar financiële zaken en functioneert zij verder, afgezien van een dagelijkse verzorging door [groep] groep, zelfstandig. Voor de rechthebbende is het van belang dat de juridische situatie wordt gelijkgesteld aan de feitelijke situatie.
3.4.
De bewindvoerder/mentor heeft ter zitting bevestigd dat het bewind en het mentorschap op aanraden van [centrum voor geestelijke gezondheidszorg] is aangevraagd, maar dat de rechthebbende feitelijk zelf altijd haar (financiële) zaken is blijven behartigen, ook gedurende het bestaan van het bewind en het mentorschap De bewindvoerder/mentor heeft regelmatig (telefonisch) contact met de rechthebbende en dit verloopt naar ieders tevredenheid.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.5.2.
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 BW kan de kantonrechter ten behoeve van een meerderjarige een mentorschap instellen indien de meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
3.5.3.
Op grond van artikel 1:449 lid 2 BW respectievelijk artikel 1:462 lid 2 BW kan de kantonrechter het bewind c.q. het mentorschap opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind dan wel het mentorschap niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder/mentor of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW respectievelijk 1:451 BW, alsmede ambtshalve.
3.5.4.
Uit de stukken het verhandelde ter zitting is gebleken dat de rechthebbende vanaf
19 november 2015 was opgenomen op een afdeling van [centrum voor geestelijke gezondheidszorg] (geestelijke gezondheidszorg) te [plaats] ; zij bleek niet in staat om haar eigen belangen te behartigen.
De rechthebbende leed aan een schizo typische persoonlijkheidsstoornis, waarbij ernstige vergiftigingswanen op de voorgrond traden, zo volgt uit de brief van de heer [arts medisch adviseur] , arts medisch adviseur, van 18 januari 2016.
De factoren die hebben bijdragen tot haar opname in november 2015 waren het overlijden van haar echtgenoot, het oprollen van een drugslab bij haar buren en bezorgdheid van familie en de buurt.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het ten tijde van het inleidende verzoek voldoende aannemelijk was dat de rechthebbende als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat was ten volle haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen en derhalve het bewind en het mentorschap door de kantonrechter terecht zijn ingesteld.
3.5.5.
De opname bij [centrum voor geestelijke gezondheidszorg] heeft tot en met 22 september 2016 geduurd. Gedurende deze periode is de rechthebbende in klinische behandeling geweest. [centrum voor geestelijke gezondheidszorg] heeft aan het einde van de opname een significante verbetering in het handelen van de rechthebbende gezien. Psychotische belevingen waren niet meer aanwezig. [centrum voor geestelijke gezondheidszorg] achtte zelfstandig wonen, met ondersteuning bij grote huishoudelijke taken, haalbaar en er is ambulante nazorg geboden. Ook is er Thuiszorg opgestart.
3.5.6.
Het hof is van oordeel dat gelet op de voornoemde positieve ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan tijdens en na de opname bij [centrum voor geestelijke gezondheidszorg] , het feit dat door [centrum voor geestelijke gezondheidszorg] is geconstateerd dat de psychotische belevingen bij de rechthebbende niet meer aanwezig zijn, alsmede de constatering van psychiater [psychiater] dat er geen sprake meer is van een psychotisch toestandsbeeld, de noodzaak tot het bewind alsmede het mentorschap niet meer bestaat. Daar komt bij dat de rechthebbende weer zelfstandig woont en ambulante nazorg en thuiszorg ontvangt.
3.6.
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot het oordeel dat de kantonrechter terecht het bewind en het mentorschap heeft ingesteld, maar dat thans geen noodzaak tot bewind en mentorschap meer aanwezig is. Het hof zal de beschikking van de kantonrechter dan ook deels vernietigen. Uit praktische overwegingen zal het hof het bewind en het mentorschap met ingang van heden opheffen.
3.7.
Het hof zal hierna voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in verband met aantekening in het Curatele- en Bewindregister.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 juni 2016, voor zover het betreft de periode vanaf heden;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
heft het bewind over de goederen van [appellante] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948, wonende aan [adres] , te [woonplaats] ( [postcode] ), alsmede het ten behoeve van haar ingestelde mentorschap met ingang van heden op;
bepaalt dat de bewindvoerder/mentor binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en - verantwoording aflegt aan de betrokkene en een - zo mogelijk door hen voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht in verband met aantekening in het Curatele- en Bewindregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, E.K. Veldhuijzen van Zanten, A.J. van de Rakt en is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.