De vader stelt voorop dat de moeder, in strijd met ieder advies, zonder enig overleg is vertrokken naar België.
Verder geeft de vader aan dat het op school goed gaat met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Een medewerkster van Somnium komt eenmaal per week naar school ten behoeve van [minderjarige 1] .
Bij de vader thuis komt een medewerkster twee maal per week ten behoeve van beide kinderen. Ze gaan op woensdagmiddag en zaterdag van 10:00 uur tot 15:00 uur naar Hai5. Verder verwijst de vader naar een rapport van Somnium, waaruit volgt dat het met de kinderen bij de vader thuis goed gaat, maar dat dit bij de moeder thuis niet het geval is; er is daar geen veiligheid en rust.
Ten aanzien van de grieven van de moeder heeft de vader er in de eerste plaats op gewezen dat de moeder de kind problematiek bagatelliseert en de ernst van een verplicht en dwingend kader van hulpverlening niet inziet. Er is bij de vader geen vertrouwen dat de moeder zich zal inzetten om mee te werken aan de hulpverlening in een vrijblijvend kader.
De vader meent dat het, indien [minderjarige 1] en [minderjarige 2] terug zouden moeten verhuizen naar de moeder, en vanwege de woonplaats van de moeder niet meer zullen worden ondersteund vanuit het dwingende hulpverleningstraject, de verkeerde kant opgaat met de kinderen.
Daarnaast doet het aanwezig zijn van meer structuur op school in België er volgens de vader niet aan af dat de hulpverleners - die al jaren bij deze kinderen zijn betrokken - de moeder hebben afgeraden om naar België te vertrekken. De moeder dient bovendien ook thuis structuur en veiligheid te bieden.
In de derde plaats heeft de moeder ter zitting bij de rechtbank aangegeven dat de regeling voor [minderjarige 2] minstens gelijk zou moeten zijn aan de regeling met [minderjarige 1] hetgeen de rechtbank heeft overgenomen. Dat de rechtbank de Nederlandse vakanties en feestdagen als uitgangspunt neemt, lijkt voor de hand te liggen. De vader staat echter open voor overleg waarop er aanvullende omgangsmomenten kunnen plaatsvinden tussen moeder en [minderjarige 2] , zolang dit in het belang is van [minderjarige 2] en niet in strijd met haar schoolmomenten in Nederland of contactmomenten met de hulpverlening.
Tot slot heeft de vader met betrekking tot de kinderalimentatie aangevoerd dat er bij het ontbreken van draagkracht, of een inkomen dat zich op of onder het minimum inkomen bevindt, hoe dan ook rekening te worden gehouden met een bijdrage van de niet verzorgende ouder van € 25,-per maand per kind. Indien [minderjarige 2] terug zou moeten keren naar de moeder, dan dient er opnieuw een draagkrachtberekening te worden gemaakt. De situatie van de ouders is immers gewijzigd.