Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
ter kennisnemingeen afschrift van het proces-verbaal in bovenvermelde zaak.
- Een tweetal (gelijkluidende) brieven met bijlage, gedagtekend 10 maart 2017 en ontvangen door het Hof op 13 maart 2017;
- Een drietal (nagenoeg gelijkluidende) brieven met bijlage, gedagtekend 14 maart 2017 en ontvangen door het Hof op 14 maart 2017;
- Een brief gedagtekend 10 maart 2017 en ontvangen door het Hof op 15 maart 2017;
- Een brief met een tweetal bijlagen, gedagtekend 17 maart 2017 en ontvangen door het Hof op 20 maart 2017;
- Een brief met een drietal bijlagen, gedagtekend 28 maart 2017 en ontvangen door het Hof op 29 maart 2017.
2.Feiten
het aangiftebedrag en de boekhoudkundige verwerking(de aanvaardbaarheid van de aangegeven bedragen is niet onderzocht) van de aangiften:
- omzetbelasting over het tijdvak 1 november 2006 tot en met 31 december 2007 van omzetbelastingnummer [aanslagnummer 1] ( [belanghebbende] B.V.);
- omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 januari 2007 van omzetbelastingnummer [aanslagnummer 2] (fiscale eenheid [belanghebbende] B.V. c.s.).
BIJLAGE: berekening af te dragen BTW 2007’):
boeterente naheffingsaanslag OB 2007”. De Inspecteur heeft deze brief aangemerkt als een beroepschrift gericht tegen de uitspraak op bezwaar met dagtekening 15 november 2013 en heeft op basis van het bepaalde in artikel 6:15 van de Awb dit beroepschrift doorgestuurd naar de Rechtbank.
- dat het verschil tussen de in punt 2.6. genoemde posten »Ontvangen BTW« van respectievelijk € 89.748 en € 88.728,56 verklaard moet worden doordat de Inspecteur ten onrechte de »Omzet leveringen buitenland« niet van het omzetbedrag exclusief omzetbelasting van € 472.357 heeft afgetrokken. De omzet 2007 exclusief omzetbelasting bedraagt alsdan € 466.992;
- dat de voordruk omzetbelasting 2007 € 34.088 bedraagt en dat belanghebbende over 2007 reeds aan omzetbelasting een bedrag groot € 39.591 heeft voldaan;
- dat de omzetbelasting groot € 2.079, welke is gerelateerd aan betalingskortingen welke afnemers van belanghebbende in 2007 hebben ontvangen en waarvoor belanghebbende geen creditnota’s heeft uitgereikt, ten onrechte door de Inspecteur is mee gerekend en ten onrechte door belanghebbende is afgedragen;
- dat de omzetbelasting groot € 3.796, welke door belanghebbende nimmer is ontvangen van haar failliete afnemer “ [bedrijf] B.V.”, en welke omzetbelasting wel door belanghebbende is afgedragen, aan belanghebbende moet worden terugbetaald door de Inspecteur.
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
- belanghebbende heeft verklaard dat zij geen creditfacturen heeft uitgereikt aan haar afnemers, betreffende door die afnemers in 2007 ontvangen betalingskortingen (punt 2.13). Voorts is gesteld noch gebleken dat belanghebbende in 2007 het kasstelsel heeft gevolgd. Alsdan biedt de omzetbelastingwetgeving, mede gelet op het van toepassing zijn van het factuurstelsel, geen mogelijkheid om de ter zake van de bedragen van die betalingskortingen af te dragen omzetbelasting, terug te vorderen bij de Inspecteur.
- het bedrag aan omzetbelasting groot € 3.796 dat initieel door belanghebbende aan haar inmiddels failliete afnemer “ [bedrijf] B.V.” is gefactureerd, maar welk bedrag door belanghebbende kennelijk nimmer van “ [bedrijf] B.V.” is ontvangen, kan niet tot een vermindering van onderhavige naheffingsaanslag over het jaar 2007 leiden. Voor een teruggaaf ter zake van niet betaalde vorderingen geldt dat een separaat verzoek om teruggaaf moet worden gedaan in het tijdvak waarin is komen vast te staan dat de vergoeding niet meer zal worden ontvangen en dat daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking wordt beslist. Reeds hierom kan in onderhavige procedure geen rekening worden gehouden met vorenbedoelde niet betaalde vordering. Overigens staat tussen partijen vast dat belanghebbende in 2007 geen verzoek als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 heeft gedaan.
5.Beslissing
- vernietigtde uitspraak van de Rechtbank,
- verklaarthet bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
- vernietigtde uitspraak op bezwaar,
- bevestigtde naheffingsaanslag, zoals deze luidt na de ambtshalve vermindering tot € 16.069,
- gelastdat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 815 vergoedt, en
- veroordeeltde Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 32,06.