Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant] ,wonende te [woonplaats 1] ,
[appellante] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
1.[geïntimeerde] ,wonende te [woonplaats 2] ,
BDO Holding B.V. (voegende partij),gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
5.Het verdere verloop van de procedure
- het arrest in het incident van 21 juni 2016;
- de memorie van antwoord in de hoofdzaak in het principaal appel, tevens houdende grieven in het incidenteel appel, met vier producties alsmede de 15 producties zoals bij de conclusie van antwoord overgelegd;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel met producties 4 en 5.
- producties 5 en 6 van [geïntimeerde] , ingezonden bij H12-formulier van 6 februari 2017;
- productie 6 van [appellant] , ingezonden bij brief van 7 februari 2017, ingekomen op 8 februari 2017; [geïntimeerde] heeft hiertegen bezwaar gemaakt;
- productie 7 van [geïntimeerde] , toegezonden bij brief van 21 februari 2017.
6.De verdere beoordeling
Tegen productie 7 van [geïntimeerde] , daags voor het pleidooi gehouden op 22 februari 2017 ingebracht, is geen bezwaar gemaakt. Dat stuk - een uitspraak van de Raad van Tucht van de Register Controllers - kon ook niet eerder in het geding worden gebracht, daar die uitspraak van 21 februari 2017 dateert. Bovendien kennen beide partijen dat stuk.
Wel geschreven, maar niet gefactureerde produktie
[cliënt 1] , [cliënt 2] , [cliënt 3] en [cliënt 4]Ten aanzien van deze cliënten (door een accountmanager van IBR aangeduid als ‘fake’-klanten, zie de als Bijlage Ia aangehechte verklaring) zijn door [appellant] bedragen ter grootte van in totaal € 47.251 aan uren geschreven, zonder dat duidelijk is of die uren betrekking hebben op daadwerkelijk ten behoeve van die cliënten verrichte werkzaamheden. Die bedragen zijn niet aan genoemde cliënten gefactureerd, zonder dat blijkt waarom dat niet is gebeurd. Uit het op genoemde cliënten betrekking hebbende overzicht van het onderhanden werk van [appellant] over 2003 (zie Bijlage III) blijkt dat die bedragen hetzij zijn afgeboekt hetzij (‘portiegewijs’) zijn overgeboekt naar en (grotendeels) gefactureerd aan andere cliënten, zonder dat duidelijk is op grond waarvan dit is gebeurd.
[cliënt 5] (Hong Kong)Ten aanzien van deze cliënt zijn door verschillende personen bedragen ter grootte van in totaal € 7.041 aan uren geschreven, waaronder door [appellant] voor een bedrag van € 4.480, zonder dat duidelijk is of laatstgenoemd bedrag betrekking heeft op door [appellant] ten behoeve van die cliënt verrichte werkzaamheden. Vast staat dat slechts een bedrag van € 960 aan genoemde cliënt gefactureerd is wegens door een jr. belastingadviseur ten behoeve van die cliënt verrichte werkzaamheden (zie de als Bijlage Ib aangehechte verklaring). Vast staat voorts dat het restant grotendeels (“portiegewijs’) is overgeboekt naar en gefactureerd aan andere cliënten, zonder dat duidelijk is op grond waarvan dit is gebeurd.
[cliënt 6] en [cliënt 7]Ten aanzien van deze cliënten zijn door verschillende personen bedragen ter grootte van in totaal € 34.493 aan uren geschreven, waaronder door [appellant] voor een bedrag van € 22.120. Vast staat dat nog niet de helft van het totale bedrag (te weten € 15.575) gefactureerd is aan genoemde cliënten en dat daarvan tot op heden nog niets voldaan is, zonder dat blijkt waarom geen betaling door die cliënten heeft plaatsgevonden. Vast staat voorts dat het verschil (€ 18.918) tussen het in totaal ‘geschreven’ bedrag (€ 34.493) en het in totaal ‘gefactureerde’ bedrag (€ 15.575) hetzij is afgeboekt hetzij (‘portiegewijs’) is overgeboekt naar en gefactureerd aan andere cliënten hetzij (nog) niet is gefactureerd.
Uren met omschrijving ‘NOB’
Wel geboekte, maar niet doorbelaste onkosten
[reizen] ReizenOp 22 januari 2003 (reeds!) is ten behoeve van [appellant] bij [reizen] Reizen een reis met bestemming Nederlandse Antillen en verblijf aldaar gedurende de periode van 22 oktober tot en met 30 oktober 2003 geboekt. De daarop betrekking hebbende factuur ten bedrage van € 2.248,40 (zie Bijlage IVa) is op een van de onder A genoemde cliënten ( [cliënt 1] ) geboekt (zie Bijlage IVb), maar is nooit aan deze gefactureerd. In de desbetreffende periode was [appellant] overigens voor 50% ziek en is een groot deel van de overblijvende tijd (volgens eigen opgave van [appellant] ) aan acquisitie besteed.
Lunches en dinersUit het urenregistratiesysteem blijkt dat [appellant] voor een bedrag van in totaal € 2.417,22 aan (hoofdzakelijk) lunches en diners op een van de andere onder A genoemde cliënten ( [cliënt 3] ) heeft geboekt (zie Bijlage V), zonder dat dit bedrag ooit aan deze cliënt is gefactureerd. Die kosten zijn dus uiteindelijk voor rekening van BDO gekomen.
[cliënt 1] , [cliënt 2] , [cliënt 3] en [cliënt 4] : € 47.251,- -/-
[cliënt 5] (Hong Kong): € 4.480,- -/-
uren met omschrijving ‘NOB’: € 8.540,- -/-
[cliënt 6] en [cliënt 7] : € 18.918,- -/-
Het CBB overwoog (waarbij met “appellant” [appellant] , en met “betrokkene” [geïntimeerde] wordt bedoeld):
. Het College is van oordeel dat hetgeen u in het Memo over [appellant] opschrijft hem in een negatief daglicht plaatst. Zonder wederhoor ontbeert het Memo een deugdelijke grondslag.
heeft dat Memo dus niet opgesteld krachtens een door [appellant] aan hem, [geïntimeerde] , gegeven opdracht of anderszins tussen hen beiden gesloten overeenkomst; enige toerekenbare tekortkoming in een op [geïntimeerde] rustende verbintenis is dus niet aan de orde, zodat het erom gaat of [geïntimeerde] onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld.
[geïntimeerde] heeft bij het opstellen van het Memo een procedurele fout gemaakt.
Ook heeft hij - het hof herhaalt dat het hierbij gaat om een vooronderstelling als omschreven in r.o. 6.7.3 - ernstige inhoudelijke fouten gemaakt in het Memo.
[appellant] kon daardoor schade lijden en heeft daardoor ook schade geleden.
Van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van [geïntimeerde] is echter geen sprake en daaromtrent zijn ook onvoldoende concrete en voor bewijs vatbare feiten gesteld. Wel zijn de fouten aan [geïntimeerde] verwijtbaar.
Er bestaat geen algemene rechtsregel waaruit voortvloeit dat in een dergelijk geval de opsteller van zulk een Memo daarin voorkomende fouten zou moeten herstellen, op straffe van het verwijt dat deze onrechtmatig zou handelen door zulks niet te doen. Daarbij maakt het niet uit of het gaat om een herstel op eigen initiatief dan wel om een herstel op verzoek.
Zou juist - anders dan waar de hiervoor omschreven vooronderstelling van uitgaat - niet objectief vastgesteld kunnen worden dat het Memo (ook) inhoudelijk onjuist was, dan zou reeds om die reden geen rectificatie van de zijde van de opsteller kunnen worden verlangd.
Dit alles gaat evenwel uit van de premisse dat er sprake zou zijn van onrechtmatig handelen aan de zijde van [geïntimeerde] , maar uit het hiervoor overwogene volgt nu juist dat daarvan naar het oordeel van het hof, althans voor zover dat onrechtmatig handelen is gebaseerd op de weigering om tot rectificatie over te gaan dan wel [appellant] alsnog te horen, geen sprake is. Grief 2 - wat daar verder van zij - leidt dus niet tot vernietiging van het vonnis.