In deze zaak gaat het om de beoordeling van de gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige, aangeduid als [appellant], die in hoger beroep is gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Limburg. De rechtbank had op 17 januari 2017 besloten om [appellant] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg en hem te plaatsen in een gesloten jeugdzorg accommodatie. [appellant] is geboren op [geboortedatum] 1999 in België en verblijft momenteel in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg Icarus. Hij heeft zijn hoofdverblijf bij zijn moeder, maar verblijft sinds oktober 2016 elders vanwege ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen.
In zijn beroepschrift verzoekt [appellant] de beschikking te vernietigen en hem in een beschermde wooninrichting te plaatsen, waar hij betere kansen op behandeling en scholing zou hebben. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 april 2017 zijn zowel [appellant] als vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de GI gehoord. [appellant] heeft zijn bezwaren tegen de gesloten uithuisplaatsing uiteengezet, waarbij hij wijst op de negatieve effecten van zijn huidige verblijf op zijn ontwikkeling en geestelijke gezondheid.
De Raad voor de Kinderbescherming en de GI hebben echter betoogd dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is voor de veiligheid van [appellant] en anderen, gezien zijn gedragsproblemen en eerdere incidenten. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de gronden voor de machtiging tot gesloten jeugdhulp ten tijde van de beschikking aanwezig waren en ook thans nog zijn. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van [appellant] om een voorlopige voorziening af. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.