ECLI:NL:GHSHE:2017:1571

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
11 april 2017
Zaaknummer
200.160.342_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming deskundige in civiele zaak tussen appellant en Stichting St. Elisabeth Ziekenhuis

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, is op 11 april 2017 een arrest gewezen in het hoger beroep van een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De appellant, vertegenwoordigd door mr. G.A. Diebels, heeft een rechtszaak aangespannen tegen Stichting St. Elisabeth Ziekenhuis, vertegenwoordigd door mr. C.M.J. de Bont. De procedure betreft de benoeming van een deskundige om vragen te beantwoorden die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. Het hof heeft in eerdere tussenarresten aangegeven dat het voornemens is een deskundige te benoemen en heeft partijen de gelegenheid gegeven om hun mening te geven over de persoon van de deskundige en de vraagstelling. Uiteindelijk is prof. dr. H.G.J.M. Vermetten benoemd als deskundige. Het hof heeft de deskundige de beschikking gegeven over relevante medische informatie en eerdere arresten. De partijen hebben zich uitgelaten over de vraagstelling, waarbij het hof heeft geoordeeld dat bepaalde vragen van belang zijn voor de causaliteitsvraag en de hoogte van de schadevergoeding. Het hof heeft ook de kosten van het deskundigenonderzoek geregeld en bepaald dat beide partijen een voorschot op deze kosten moeten betalen. De zaak is aangehouden in afwachting van het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.160.342/01
arrest van 11 april 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. G.A. Diebels te Tilburg,
tegen
Stichting St. Elisabeth Ziekenhuis,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als het Ziekenhuis,
advocaat: mr. C.M.J. de Bont te Tilburg,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 19 januari 2016 en 27 september 2016 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg onder zaaknummer 776052 gewezen vonnis van 11 december 2013.

8.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 27 september 2016;
  • de nadere memorie van het Ziekenhuis;
  • de nadere antwoordmemorie van [appellant] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

9.De verdere beoordeling

9.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof overwogen dat het voornemens is een deskundige te benoemen en aan de deskundige de zogenoemde IWMD-vraagstelling, aangepast voor de onderhavige situatie, voor te leggen. Het Ziekenhuis en [appellant] zijn in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige, alsmede over de vraagstelling aan deze deskundige.
9.2.
Beide partijen hebben aangegeven te kunnen instemmen met het benoemen van één deskundige, en het ziekenhuis heeft ingestemd met het voorstel van [appellant] tot benoeming van prof. dr. H.G.J.M. Vermetten. Prof. Vermetten heeft het hof desgevraagd laten weten bereid en in staat te zijn in deze zaak als deskundige op te treden. Het hof zal hem tot deskundige benoemen.
9.3.
Partijen twisten over de vraag of de deskundige, naast de in r.o. 6.8 van het tussenarrest van 27 september 2016 genoemde bescheiden, ook de beschikking moet krijgen over de brief van 12 februari 2016 van de getuige dr. [getuige] . Het Ziekenhuis acht dit van belang omdat daarin de argumenten (het hof begrijpt: van het Ziekenhuis) volledig en bondig zijn geformuleerd. [appellant] verzet zich daartegen. Hij voert aan dat dr. [getuige] geen onderzoek heeft verricht en geen contact met hem heeft gehad en dat de brief geen medisch oordeel inhoudt.
Het hof is van oordeel dat de deskundige over de relevante informatie dient te beschikken. De zienswijze van een andere medicus, waarbij evident is dat deze door het Ziekenhuis in het geding is gebracht, maakt niet dat de informatie niet relevant is. Het hof acht het dan dus ook van belang dat de deskundige ook de beschikking krijgt over genoemde brief van dr. [getuige] .
9.4.
Partijen hebben zich vervolgens uitgelaten over de voorgestelde vraagstelling zoals genoemd in r.o. 6.6 van het tussenarrest van 27 september 2016.
9.4.1.
[appellant] verzet zich tegen de voorgestelde vraag 1. Hij acht de antwoorden op deze vraag niet relevant voor de levering van het bewijs waartoe het Ziekenhuis gehouden is.
9.4.2.
Het hof is van oordeel dat vraag 1 gehandhaafd dient te blijven. Weliswaar staat vast dat [appellant] psychische klachten had, maar van belang is om in kaart te brengen welke klachten [appellant] precies had, wat het klachtverloop is geweest en welke beperkingen [appellant] heeft ondervonden. Verder wenst het hof de bevindingen en de diagnose van de deskundige te vernemen De antwoorden op vraag 1 kunnen van belang zijn voor de causaliteitsvraag en de hoogte van de eventuele schadevergoeding.
9.4.3.
Het Ziekenhuis heeft verzocht dat vraag 2.a als volgt wordt geformuleerd: “Bestonden er al voor februari 2008 klachten en afwijkingen op uw vakgebied, die de onderzochte thans nog heeft en geef daarbij ook aan welke eventuele klachten en afwijkingen op uw vakgebied er al voor februari 2008 bestonden welke thans zijn genezen maar die wel een rol kunnen hebben gespeeld”. Daarmee wordt volgens het Ziekenhuis dus mede geduid op klachten die inmiddels wel zijn genezen, maar die wel een rol gespeeld kunnen hebben, zodat niet - zoals thans de vraagstelling zou kunnen worden geduid - alleen de persisterende klachten worden gemeld.
9.4.4.
Naar aanleiding van de opmerking van het Ziekenhuis zal het hof vraag 2.a als volgt aanvullen:
“a. Bestonden voor februari 2008 bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?
Bestonden er voor februari 2008 dergelijke klachten en afwijkingen die onderzochte niet meer heeft, maar die wel van belang kunnen zijn in verband met de gezondheidstoestand van [appellant] na februari 2008?
Dit geeft het hof ook aanleiding tot een aanvulling van vraag 1g, als hieronder vermeld.
9.5.
Op grond van het vorenstaande luidt de definitieve vraagstelling als volgt:
1. DE SITUATIE MET VERSTOORDE WERKVERHOUDING BIJ TERUGKEER VAN [appellant] IN FEBRUARI 2008
Anamnesea. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van de klachten, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen? Welke overige klachten en beperkingen op uw vakgebied worden desgevraagd gemeld? Wilt u in uw anamnese vermelden welke beperkingen op uw vakgebied de onderzochte aangeeft in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse leven (ADL), loonvormende arbeid en het uitoefenen van hobby’s, bezigheden in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid?
Medische gegevensb. Wilt u op basis van het medisch dossier van de onderzochte een beschrijving geven van:
- de medische voorgeschiedenis van de onderzochte op uw vakgebied;
- de medische behandeling op uw vakgebied en het resultaat daarvan.
Medisch onderzoekc. Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij door u verricht lichamelijk/psychisch onderzoek en eventueel hulponderzoek?
Consistentied. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
e. Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van de onderzochte op de door u geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u daaruit trekt?
Diagnosef. Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven?
Beperkingeng. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand (ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het al dan niet treffen van voldoende passende maatregelen door het Ziekenhuis bij de terugkeer van [appellant] in februari 2008)? Hebben er sinds februari 2008 beperkingen bestaan die zich nadien niet meer hebben gemanifesteerd? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven en op semi-kwantitatieve wijze weergeven?
Medische eindsituatieh. Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
i. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
j. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
k. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 1g)?
2. DE SITUATIE IN GEVAL DE WERKVERHOUDINGEN IN FEBRUARI 2008 ZOUDEN ZIJN GENORMALISEERD
Het zal naar verwachting niet mogelijk zijn om onderstaande vragen (met name de vragen 2c - 2e) met zekerheid te beantwoorden. Van u wordt ook niet gevraagd zekerheid te bieden. Wel wordt gevraagd of u vanuit uw kennis en ervaring op uw vakgebied uw mening wilt geven over kansen en waarschijnlijkheden. Het is dus de bedoeling dat u aangeeft wat u op grond van uw deskundigheid op uw vakgebied op deze vragen kunt antwoorden.
Klachten, afwijkingen en beperkingen voor februari 2008a. Bestonden voor februari 2008 bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft? Bestonden er voor februari 2008 dergelijke klachten en afwijkingen die onderzochte niet meer heeft, maar die wel van belang kunnen zijn in verband met de gezondheidstoestand van [appellant] na februari 2008?
b. Zo ja, kunt u dan aangeven welke beperkingen daaruit voortvloeiden en thans nog steeds uit deze klachten en afwijkingen voortvloeien?
Klachten, afwijkingen en beperkingen ingeval het Ziekenhuis (voldoende) passende maatregelen had getroffen en de werkverhoudingen dus zouden zijn genormaliseerdc. Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan als de werkverhoudingen in februari 2008 zouden zijn genormaliseerd?
d. Zo ja (dus in geval van normale werkverhoudingen ook klachten zouden zijn ontstaan), kunt u dan een indicatie geven over de mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan?
e. Kunt u aangeven welke beperkingen uit deze klachten en afwijkingen zouden zijn voortgevloeid?
f. Bij positieve beantwoording van vraag 2.c: verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde klachten en afwijkingen die zouden hebben bestaan in het geval dat de werkverhoudingen in februari 2008 zouden zijn genormaliseerd?
g. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
h. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
i. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 2e)?

3.OVERIG

Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?
9.6.
De deskundige krijgt de beschikking over de in deze zaak gewezen arresten alsmede de reeds verstrekte medische informatie zoals vermeld in r.o. 6.8 van het genoemde arrest van 27 september 2016, alsook de brief van dr. [getuige] van 12 februari 2016. Voor de instructie aan de deskundige en het inzage-/blokkeringsrecht verwijst het hof tevens naar deze rechtsoverweging.
9.7.
[appellant] stelt ten aanzien van het voorschot op de kosten van de deskundige dat het Ziekenhuis dit voorschot volledig zou moeten voldoen, aangezien hier in zijn visie veeleer sprake is van een deskundigenonderzoek in de zin van artikel 200 Rv, immers ter invulling van de bewijsopdracht die het Ziekenhuis heeft gekregen, dan een deskundigenonderzoek ex artikel 194 Rv.
9.8.
Voor alle duidelijkheid merkt het hof op dat in het onderhavige geval sprake is van een deskundigonderzoek in de zin van artikel 194 Rv en niet, zoals [appellant] stelt, in de zin van artikel 200 Rv.
In vervolg op het tussenarrest van 19 januari 2016 heeft het Ziekenhuis getuigen laten horen en aangevoerd dat het voor haar onmogelijk is om zonder een deskundigonderzoek tegenbewijs te leveren. Zoals uit de beslissingen in het arrest van 27 september 2016, blijkt is het hof van oordeel dat het Ziekenhuis dat terecht heeft opgeworpen; de causaliteitsvraag is niet zonder deskundigenonderzoek te beantwoorden. Het hof heeft een onafhankelijk deskundigenonderzoek noodzakelijk geacht en acht dit niet in strijd met de goede procesorde.
Overigens, het hof heeft reeds in afwijking van de hoofdregel van artikel 195 Rv en in het voordeel van [appellant] beslist dat het voorschot niet volledig door [appellant] (de eisende partij), maar door beide partijen gezamenlijk dient te worden voldaan.
9.9.
In afwachting van het deskundigenonderzoek wordt iedere verdere beoordeling aangehouden.

10.De uitspraak

Het hof:
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de in rechtsoverweging 9.5 van dit arrest geformuleerde vragen;
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:
prof. dr. H.G.J.M. Vermetten
Gaststaf Psychiatrie UMC
[adres]
[vestigingsplaats 2]
Telefoon: [telefoon] ;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van de in deze zaak gewezen arresten aan de deskundige toezendt;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de in r.o. 6.8 van het tussenarrest van 27 september 2016 genoemde stukken alsmede de in dit arrest in r.o. 9.3 genoemde brief aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
verwijst naar de “Leidraad deskundigen in civiele zaken” (https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/Leidraad-deskundigen-WT.pdf);
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek –
en ten aanzien van de conceptrapportage– partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op
drie maandennadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
wijst de deskundige en partijen op hetgeen in rechtsoverweging 6.8. van het tussenarrest van 27 september 2016 is overwogen met betrekking tot het inzage- en blokkeringsrecht;
bepaalt dat de deskundige in zijn rapport aangeeft welke medische gegevens hij heeft ontvangen, waaronder ook die welke hij weliswaar heeft ontvangen maar niet aan zijn deskundig oordeel ten grondslag heeft gelegd;
bepaalt dat de deskundige in zijn rapport vermeldt of en zo ja op welke wijze hij heeft voldaan aan zijn verplichting om [appellant] in de gelegenheid te stellen mede te delen of hij van zijn inzage- en blokkeringsrecht gebruik wenste te maken;
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van in totaal € 2.500,-, tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak
bij brief aan de griffier van dit hofmet afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij)tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat ieder van partijen de helft van genoemd voorschot van € 2.500,-, derhalve € 1.250,-, zal overmaken na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
benoemt mr. J.F.M. Pols tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
verwijst de zaak naar de rol van 15 augustus 2017 in afwachting van het deskundigenbericht;
verstaat dat de zaak na ontvangst van het deskundigenbericht naar de rol wordt verwezen voor memorie na deskundigenbericht aan de zijde van het Ziekenhuis;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Wabeke, J.F.M. Pols en M.E. Bruning en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 april 2017.
griffier rolraadsheer