ECLI:NL:GHSHE:2017:1551

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
11 april 2017
Zaaknummer
200.176.267_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling opleidingskosten en uitleg overeenkomst in arbeidsrelatie

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [appellant], en zijn werkgever, Samco Aircraft Maintenance B.V., over de terugbetaling van opleidingskosten. De werknemer had een opleidingsovereenkomst getekend waarin stond dat hij opleidingskosten moest terugbetalen als hij de opleiding voortijdig zou beëindigen. De werknemer heeft zijn arbeidsovereenkomst opgezegd na onvrede over een salarisverlaging en de werkgever heeft vervolgens de opleidingskosten verrekend met het loon, wat leidde tot een ontslag op staande voet door de werknemer. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld en geconcludeerd dat de werknemer de opleiding niet voortijdig had beëindigd, omdat hij het theoretische deel met goed gevolg had afgerond. Het hof oordeelde dat de terugbetalingsverplichting niet van toepassing was, omdat de werknemer niet had gefaald in het voltooien van de opleiding. De vordering van de werkgever tot terugbetaling van de opleidingskosten werd afgewezen, en het hof oordeelde dat de werknemer recht had op zijn achterstallige loon. De zaak werd terugverwezen naar de rolzitting voor verdere afhandeling van de financiële aspecten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.176.267/01
arrest van 11 april 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. B. van der Horst te Maarheeze,
tegen
Samco Aircraft Maintenance B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als Samco,
advocaat: mr. M.J.E. Spee te Maastricht-Airport,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 augustus 2015 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 26 februari 2015 en 21 mei 2015, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven gewezen tussen [appellant] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en Samco als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3753278/CV EXPL 15-230)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de appeldagvaarding;
  • de memorie van grieven houdende vermeerdering van eis (zie hierna onder r.o. 3.13.3), met producties 1 tot en met 7;
  • de memorie van antwoord houdende incidenteel appel, met producties 14 tot en met 27;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel appel;
  • de akte van Samco;
  • de antwoordakte van [appellant] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.
Inleidende overwegingen
3.1.1.
Tegen het vonnis van 26 februari 2015 (comparitievonnis) zijn geen grieven gericht, zodat [appellant] in zoverre in zijn appel niet kan worden ontvangen.
3.1.2.
In de mvg sub 18 stelt [appellant] dat Samco onjuiste voornamen heeft gehanteerd ter aanduiding van hem, [appellant] ; volgens hem zijn tussenvonnis en eindvonnis gewezen tegen een andere natuurlijke persoon dan is gedagvaard. Hij verbindt aan die constatering in het verdere vervolg van die memorie echter - terecht - geen consequenties.
3.1.3.
In de mvg sub 19 breekt [appellant] de staf over de procesvoering in eerste aanleg. Wat daarvan zij, hij heeft in de huidige instantie alles aan kunnen voeren wat naar zijn inzicht noodzakelijk is voor een goed begrip van de zaak. Het door hem in dit randnummer gestelde (pag. 6 tot en met pag. 21 ) wordt meegenomen bij de bespreking van de grieven.
3.1.4.
Terminologie: ILenT (ILENT, Ilent, ILT) - hierna: Ilent - staat voor Inspectie Leefomgeving en Transport; voorheen de Rijksluchtvaartdienst RLD. KIWA - hierna: Kiwa - is, naar uit algemene, voor een ieder kenbare, bronnen blijkt, een instituut voor “Testing, Inspection and Certification”. EASA is de European Aviation Safety Agency. Naar het hof begrijpt is Ilent – voor Nederland – belast met het uitvaardigen van de voorschriften en (onder meer) Kiwa met het feitelijk controleren en afgeven van Type Ratings.
Met AML wordt “Aircraft Maintenance License” bedoeld, met TR “Type Rating”, en met OJT “On the Job Training”.
Verder wordt de term “Part” gebruikt – Part 66, Part 145, Part 147 – hetgeen, zo begrijpt het hof, verwijst naar EASA-regelingen betreffende de bevoegdheid met betrekking tot onderhoud van vliegtuigen.
Waar, ook hierna, wordt gesproken over het “behalen” van een AML of een TR gaat het niet om het “behalen” van een examen of diploma, maar het verstrekken van een aantekening door een bevoegde instantie, zoals Kiwa, welke aantekening wordt verstrekt als ten genoegen van die instantie is gebleken dat de betrokkene aan bepaalde materiële en formele vereisten voldoet, en welke met zich brengt dat de betrokkene (zelfstandig) bevoegd is tot het verrichten van bepaalde werkzaamheden.
3.2.
Vaststaande feiten
3.2.1.
Voor de vaststaande feiten verwijst het hof naar de grotendeels niet bestreden weergave daarvan in het vonnis waarvan beroep; voor zover tegen die vaststelling grieven zijn gericht komen deze verderop aan de orde.
3.2.2.
Kort gezegd gaat het om het volgende. [appellant] was aanvankelijk, vanaf februari 2011, bij Samco werkzaam als “fitter”, hetgeen inhield dat hij allerlei voorkomende werkzaamheden uitvoerde, doch te allen tijde onder leiding en verantwoordelijkheid van een derde bevoegde persoon. Ingevolge de per 14 februari 2012 tussen partijen geldende arbeidsovereenkomst is de SAMCO CAO (hierna: de CAO) van toepassing (prod. 1 inl. dgv). [appellant] had voorheen en elders reeds een theoretische opleiding voltooid welke nadat hij voldoende (dat wil zeggen: tenminste drie jaren) praktijkervaring had opgedaan, tot het verlenen van een AML kon leiden. [appellant] voorts is bezig geweest met het verwerven van aanvullende bevoegdheden – speciaal een TR voor een Bombardier DHC-8 (ook genoemd “Dash 8”) - waartoe op 1 maart 2013 een opleidingsovereenkomst werd gesloten welke onder meer voorzag in terugbetaling van door Samco voorgeschoten opleidingskosten als de opleiding voortijdig werd beëindigd.
Omdat [appellant] in februari 2014 reeds drie jaar bij Samco werkte, als gevolg waarvan hij aanvullende bevoegdheden verkreeg, vond in september 2014 aanpassing van het loon van [appellant] plaats; hij werd in een hogere schaal geplaatst, namelijk van schaal 3 naar schaal 5, maar het percentage werd tegelijkertijd verlaagd van 82 % naar 75 % ; per saldo ging hij er qua salaris op vooruit.
was het niet eens met de verlaging van het percentage en zegde zijn arbeidsovereenkomst op.
Samco maakte vervolgens aanspraak op terugbetaling van de opleidingskosten en stelde verrekening met het loon in het vooruitzicht. [appellant] gaf daarop aan de opleidingskosten niet te zullen terugbetalen.
Bij de eerstvolgende loonbetaling verrekende Samco de opleidingskosten met het loon en betaalde het loon dus niet uit. Daarop nam [appellant] ontslag op staande voet, om reden dat het loon niet was uitbetaald.
3.2.3.
De opleidingsovereenkomst van 1 maart 2013 (prod. 2 bij inl. dgv.) luidt, voor zoveel van belang, als volgt:
“De ondergetekenden,
[ [appellant] en Samco]
Verklaren hierbij:
  • Dat tussen de werknemer en de werkgever … een arbeidsovereenkomst bestaat.
  • Dat de werkgever bereid is een bedrag ad € 6.097 te investeren in de opleiding, DHC-8-classic type training, van de werknemer tot het behalen van een typebevoegdheid op deze vliegtuigtypes van 4 maart 2013 tot en met 22 maart 2013.
  • Dat de werknemer van deze opleiding gebruik wenst te maken.
en komen als volgt overeen:
1.
De werkgever zal de werknemer in de gelegenheid stellen tot het volgen en voltooien van de opleiding voor een typebevoegdheid op het vliegtuigtype DHC 8-classic en daartoe de opleidingskosten van € 6.097 betalen. De werknemer acht zowel het totale bedrag ad € 6.097 als de specificatie van deze opleidingskosten reëel en billijk en aanvaardt deze.
(…)
3.
De door de werkgever betaalde opleidingskosten ad € 6.097 zijn onmiddellijk opeisbaar indien werknemer zonder een voor de werkgever aanvaardbare reden voornoemde opleiding voortijdig beëindigt.
4.
Indien voorgemeld dienstverband binnen drie (3) jaren, sinds de datum waarop de werknemer zijn of haar EASA Part 66 typebevoegdheid waarop de training betrekking heeft op voornoemd vliegtuig heeft behaald, wordt beëindigd, hetzij op verzoek van de werknemer hetzij wegens een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 juncto 678 B.W. of een gewichtige reden ex. art. 7:685 B.W., zal de werknemer een bedrag aan de werkgever betalen van € 169 voor iedere maand dat zijn dienstverband korter dan drie (3) jaren heeft voortgeduurd sinds de datum waarop de werknemer de typebevoegdheid op voornoemd vliegtuig heeft behaald, waarbij voor de werknemer een terugbetalingsverplichting van maximaal 36 maanden zal gelden.
5.
Het krachtens het artikel 4 verschuldigde bedrag zal door de werknemer aan de werkgever worden betaald uiterlijk op het tijdstip waarop het bestaande dienstverband tussen partijen zal worden beëindigd.
6.
De terugbetalingsverplichting van de werknemer, zoals beschreven in artikel 4 van deze overeenkomst, vervalt in de volgende gevallen: Indien het dienstverband drie (3) jaar of langer heeft voortgeduurd sinds de datum waarop de werknemer de EASA Part 66 typebevoegdheid op voornoemd vliegtuig heeft behaald.”
Bij de overeenkomst is gevoegd een “specificatie opleidingsovereenkomst DHC-8 Classic WO 23493 4-3-13 Tot 23-3-13 MST Locatie [locatie]”, in de vorm van een tabel welke luidt als volgt:
Jan [appellant]
uurloon DA overnachtingkm prijs
km en uur per dag
dagen;nachtenper week;personen
Cursus Kosten
US 5000
€ 3.850,00
Loonkosten
all-inn
€ 14,41
8
15
€ 1.729,20
ACC [locatie]
€ 600,00
11
€ 54,55
ACCTrainer
€ 1.959,00
11
€ 178,09
Daggeld trainer
€ 860,00
11
€ 78,18
Vlucht trainer
€ 1.281,85
11
€ 116,53
Autohuur trainer incl benzine
€ 1.000,00
11
€ 90,91
Totaal
€ 6.097,46
3.2.4.
Het in art. 4 genoemde bedrag van € 169,-- is kennelijk verkregen door het bedrag van € 6.097,-- te delen door 36 (maanden), en vervolgens het resultaat groot € 169,36 naar beneden af te ronden.
3.3.
Eerste aanleg
3.3.1.
Samco vorderde in conventie terugbetaling van de opleidingskosten, en een schadevergoeding aangezien er voor [appellant] geen dringende reden was voor ontslag op staande voet.
voerde verweer en stelde dat hij de opleidingskosten niet behoefde terug te betalen; voorts had Samco hem een dringende reden voor ontslag op staande voet gegeven en ook dat stond volgens hem aan terugbetaling van de opleidingskosten in de weg.
In conventie vorderde [appellant] betaling van achterstallig loon over de maanden oktober en november 2014 met de wettelijke verhoging, alsmede een verklaring voor recht dat zijn op staande voet genomen ontslag een rechtsgeldige reden had.
3.3.2.
De kantonrechter oordeelde:
  • dat de vordering tot betaling van de opleidingskosten werd toegewezen (r.o. 4.2.7);
  • onder verwijzing naar art. 7:632 lid 1 aanhef en onder a tot en met e BW, dat dit artikel Samco het recht gaf het loon [bedoeld is kennelijk: de in onderdelen a tot en met e van art. 7:632 lid 1 BW aangeduide vorderingen op de werknemer; hof] anders dan bij het einde van het dienstverband te verrekenen met het loon, maar dat de terugbetaling van de opleidingskosten daar niet onder viel, zodat het Samco niet was toegestaan het loon van oktober 2014 te verrekenen van de opleidingskosten nu [appellant] - op dat moment - nog geen ontslag op staande voet had genomen (r.o. 4.4);
  • dat ofschoon het niet tijdig voldoen van loon als een dringende reden kàn worden aangemerkt, in dit geval van een dringende reden geen sprake was (r.o. 4.3.2);
  • dat immers [appellant] de opleidingskosten wel dient te betalen en zich dan ook ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij die kosten niet zou terugbetalen, zodat de dringende reden voor het nemen van ontslag op staande voet was komen te vervallen; hem hadden immers ook minder ingrijpende maatregelen ter beschikking gestaan (r.o. 4.3.3;
  • dat de omstandigheid dat Samco ten onrechte de opleidingskosten had verrekend met het loon aan het toekennen aan Samco van een vergoeding als gevorderd in de weg staat, ook al had [appellant] de overeenkomst opgezegd zonder dringende reden (r.o. 4.5).
3.3.3.
Vervolgens heeft de kantonrechter – daar de dienstbetrekking inmiddels wèl een einde had genomen – de opleidingskosten verrekend met het loon voor oktober en november 2014, en het pro resto door [appellant] ter zake van de opleidingskosten te betalen bedrag aan Samco toegewezen, met afwijzing van het meer of anders gevorderde, alles met rente; de vorderingen van [appellant] werden geheel afgewezen.
3.4.
Met de grieven over en weer is het geschil in volle omvang aan het hof ter beoordeling voorgelegd. [appellant] heeft zijn eis vermeerderd; op de inhoud van die eisvermeerdering komt het hof verderop terug.
3.5.
De terugbetaling van de opleidingskosten
3.5.1.
De opleidingsovereenkomst maakt voor de vraag of en in hoeverre de opleidingskosten moeten worden terugbetaald dus onderscheid tussen twee situaties: ten eerste de situatie dat de opleiding voortijdig wordt beëindigd (ongeacht of het dienstverband blijft voortbestaan) en ten tweede de situatie dat die opleiding resulteert in het behalen van een bevoegdheid als in die overeenkomst omschreven, doch het dienstverband daarna wordt beëindigd.
3.5.2.
In eerstbedoeld geval dienen de opleidingskosten groot € 6.097,-- onmiddellijk te worden terug betaald; art. 3.
In laatstbedoeld geval wordt volgens art. 4 jo. art. 5 bij beëindiging van de arbeidsrelatie binnen drie jaar na het behalen van die bevoegdheid een bedrag van € 169,-- terugbetaald voor elke maand dat het dienstverband korter dan drie jaar na het behalen van die bevoegdheid heeft geduurd.
3.6.
De grondslag van de vordering tot terugbetaling, zoals door Samco ingesteld
3.6.1.
Eerst moet worden bezien of Samco haar vordering op art. 3, dan wel op art. 4 van de opleidingsovereenkomst baseert.
3.6.2.
Het hof verwijst naar de brief van 8 oktober 2014 van de directeur van Samco en uit de brief van 17 oktober 2014 van haar advocaat; prods. 7 en 11 (bijlage). In laatstbedoelde brief wordt - evenals in randnummer 4.3 van de inleidende dagvaarding - gesteld dat:
  • in onderling overleg is afgeweken van de gebruikelijke volgorde voor het volgen van opleidingen;
  • [appellant] op het moment van het schrijven van de brief nog niet aan alle vereisten voor het verkrijgen van de typebevoegdheid voldeed;
  • dat [appellant] nog niet de benodigde praktische ervaring op het vliegtuigtype had;
  • dat [appellant] de benodigde bescheiden niet bij Samco had ingeleverd;
  • dat [appellant] de OJT-training niet had gecompleteerd, waardoor geen typebijschrijving Dash8 kon worden aangevraagd;
  • dat [appellant] wist dat hij op zijn vroegst medio 2014 de typebevoegdheid kon aanvragen omdat hij pas dan aan de minimum ervaringseis van een basis Part 66 B1.1 bevoegdheid voldeed, hetgeen vereist is voor het aanvragen van een typebevoegdheid;
  • dat [appellant] , door ontslag te nemen, zichzelf de mogelijkheid heeft ontnomen om de rest van het gebruikelijke opleidingstraject te doorlopen en te voltooien.
3.6.3.
Dit alles maakt duidelijk dat, ook al wordt het artikel niet genoemd, de eis van Samco in eerste aanleg enkel was gebaseerd op art. 3 van de opleidingsovereenkomst en niet op art. 4.
3.6.4.
Haar standpunt in hoger beroep is minder eenduidig. Zij vermeerdert de grondslag van haar vordering echter niet.
In randnummer 63 van de mva/mvg hint zij aan de contractueel overeengekomen afbouw bij het behalen van de Part 66 AML, maar dat wordt niet nader uitgewerkt.
Sub 108 beroept zij zich weer expliciet op de situatie waarvoor art. 3 is geschreven. Idem 120-122. Sub 133 stelt Samco zelfs expliciet dat de glijdende schaal van art. 4 niet van toepassing is nu [appellant] zelfstandig de opleiding tussentijds gestaakt heeft.
Sub 149 brengt Samco dan ineens art. 4 en de daarin opgenomen glijdende schaal weer in het geweer en ook sub 156 komt dit artikel weer ter sprake.
Niettegenstaande deze beide laatste passages ziet het hof, gelet op de overige passages, geen aanleiding voor de veronderstelling dat Samco de grondslag van haar vordering, welke geheel gebaseerd is op art. 3, zou hebben verlaten of zou hebben aangevuld, zelfs niet subsidiair.
3.6.5.
Overigens moet worden geconstateerd dat [appellant] kennelijk, in elk geval in eerste aanleg, is uitgegaan van de – onjuiste – impliciete veronderstelling dat de terugvordering door Samco zou zijn gebaseerd op art. 4 van de overeenkomst; de conclusie van antwoord in eerste aanleg is, impliciet, vrijwel geheel op dat onjuiste uitgangspunt geënt.
3.6.6.
Samco heeft voorts - zij het in een ander verband - als prod. 14 bij mva/mvg overgelegd een email van [appellant] van 10 oktober 2014.
De email bevat een aantal voor de onderhavige kwestie relevante passages. De alineanummering is door het hof toegevoegd. Vanaf alinea 9 luidt deze email als volgt:
9.
De opleidingsovereenkomst geeft aan dat de opleiding betreft de DHC-8-classic, typetraining, tot het behalen van de typebevoegdheid op deze vliegtuigtypes was van 4 maart 2013 tot en met 22 maart 2013.
10.
Deze opleiding heb ik op 22 maart 2013 met goed gevolg afgesloten, getuige het certificate of recognition d.d. 29 maart 2013.
11.
Onder punt 4 van de genoemde overeenkomst is aangegeven, voor zover van belang, dat indien werknemer de arbeidsovereenkomst binnen drie jaren na het behalen van de EASA Part 66 typebevoegdheid zal beëindigen hij aan de werkgever een bedrag ad euro 169 zal betalen voor iedere maand dat het dienstverband korter dan drie jaren heet[heeft; hof]
voortgeduurd sinds de datum waarop de werknemer de typebevoegdheid op voornoemd vliegtuig heeft behaald.
12.
In uw bovengemeld schrijven geeft u ten onrechte aan dat ik de opleiding pas zeer onlangs heb beëindigd.
13.
Van een terugbetalingsverplichting kan evenwel geen sprake zijn nu deze afhankelijk is, niet van het voltooien van de opleiding, doch van het verkrijgen van de typebevoegdheid.
14.
Aangezien ik deze typebevoegdheid evenwel niet heb verkregen is er ook geen sprake van een terugbetalingsverplichting.
Uit alinea 11 volgt dat [appellant] in de veronderstelling verkeerde dat de terugvordering zou zijn gebaseerd op art. 4.
3.6.7.
Als gezegd is [appellant] er aanvankelijk - zij het impliciet en niet expliciet - ten onrechte van uit gegaan dat de vordering zou zijn gebaseerd op art. 4. Dat heeft hij in hoger beroep gewijzigd; hij heeft zich thans, met grief 8, expliciet op het standpunt gesteld dat de “opleiding” waarop de opleidingsovereenkomst ziet enkel betrekking heeft op de theoretische opleiding van 4 tot en met 22 maart 2013, welke geheel – en met goed gevolg – door [appellant] is doorlopen. Dat zo zijnde, aldus [appellant] , doet zich helemaal niet de situatie voor waarop art. 3 van de opleidingsovereenkomst ziet. De opleiding is immers voltooid en van voortijdig beëindigen is geen sprake.
3.6.8.
Of de opleiding al dan niet voortijdig was beëindigd - en de vraag wàt in dit verband met “de opleiding” werd bedoeld - komt hierna aan de orde; in dit stadium is enkel van belang de constatering dat Samco in beide instanties haar vordering louter heeft gebaseerd op art. 3, dat [appellant] , kennelijk begrijpende dat die vordering zou zijn gebaseerd op art. 4, zijn verdediging in eerste aanleg vooral daarop had gericht, maar in hoger beroep zich (net als Samco) expliciet op het standpunt heeft gesteld dat aan de orde is of de in art. 3 omschreven situatie zich heeft voorgedaan.
Dat is dus datgene waarover het hof heeft te oordelen; de vraag of en in hoeverre Samco krachtens art. 4 aanspraak zou kunnen maken op terugbetaling is niet aan de orde.
3.7.
De voortijdige beëindiging van de opleiding
3.7.1.
Voortijdige beëindiging van de opleiding is een noodzakelijke voorwaarde voor opeisbaarheid van de vordering tot terugbetaling, voor zover gebaseerd op art. 3 van de opleidingsovereenkomst. Grieven 4, 7 en 8 in het principaal appel hebben hierop betrekking.
3.7.2.
Aan dat geschilpunt tussen partijen omtrent de vraag of de opleiding voortijdig is gestaakt ligt een meningsverschil omtrent de inhoud van de overeenkomst ten grondslag.
Deze opleiding bestond uit een theoretisch en uit een praktisch gedeelte. Met betrekking tot het eerste, theoretische deel bracht de gewijzigde regelgeving per 1 mei 2013 (welke prominent in de processtukken van partijen naar voren wordt gebracht) geen voor dit geschil relevante wijzigingen teweeg. Dat ligt anders bij het praktische deel, waarover hierna, zo nodig, meer. Hoe dat ook zij: de opleiding bestond uit een theoretisch, extern te volgen onderdeel en een praktisch, intern te volgen onderdeel. Bij de inleidende dagvaarding heeft Samco (sub 4.2 e.v.) gesteld dat in onderling overleg van de “gebruikelijke volgorde” is afgeweken, doch in welk opzicht daarvan is afgeweken en tot welke consequenties dat leidt is niet toegelicht.
3.7.3.
In het standpunt van Samco in beide instanties ligt besloten dat de “opleiding” waarop de opleidingsovereenkomst betrekking heeft (en waarvan de voortijdige beëindiging aanleiding zou geven tot terugbetaling van de opleidingskosten) , in feite de gehele opleiding is welke uiteindelijk leidt tot het verstrekken van een TR door de bevoegde instantie, dus het theoretische èn het praktische deel.
3.7.4.
[appellant] stelt - in hoger beroep - expliciet dat de opleiding (waarvan de voortijdige beëindiging aanleiding zou geven tot terugbetaling van de opleidingskosten) louter het theoretische gedeelte van de opleiding betreft.
Hierbij zijn partijen het over twee zaken eens: het in de opleidingsovereenkomst genoemde bedrag groot € 6.067,-- ziet enkel op het eerste, theoretische deel van de opleiding, en [appellant] heeft dat theoretische deel met goed gevolg doorlopen.
3.7.5.
Op pag. 28 van de memorie van grieven heeft [appellant] omstandig uiteen gezet waarom hij geen enkele aanleiding had om aan te nemen dat het bij de “opleiding” – en bij de verplichting om bij voortijdse beëindiging de “opleidingskosten” terug te betalen – om iets anders zou zijn gegaan dan om het theoretische gedeelte van de opleiding in maart 2013. Hij beroept zich op de strikte interpretatie van de overeenkomst door middel van restrictieve uitleg welke in gevallen als de onderhavige geldt.
3.7.6.
Het hof verwijst naar de conclusie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad, gepubliceerd onder ECLI:NL:PHR:2013:1112, bij het arrest van de Hoge Raad van 1 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1081, in het bijzonder randnummers 2.7 en 2.19. In randnummer 2.7 komt naar voren dat in navolging van het arrest Muller-Opzeeland – waarin overigens, strikt genomen, een àndere vraag centraal stond: namelijk of naast de studiekosten in enge zin ook kosten van loon over de tijd welke feitelijk was besteed aan de studie en niet aan de arbeid voor terugbetaling in aanmerking kwam als zulks niet expliciet was overeen gekomen – de lagere rechtspraak veelal tot een strikte interpretatie van het beding en dus een restrictieve uitleg komt, waarbij eventuele onduidelijkheden voor rekening van de werkgever komen.
In randnummer 19 komt de advocaat-generaal tot een uiteenzetting omtrent datgene wat bij uitleg van bepalingen als de onderhavige heeft te gelden. Uiteindelijk gaat het ook daarbij om toepassing van het Haviltex criterium, zoals dat in de jurisprudentie verder is ontwikkeld.
3.7.7.
Het hof verwijst voorts naar HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101 (Lundiform-Mexx) en de jurisprudentie waarop dat arrest voortbouwde (waaronder Haviltex). Daarbij speelt een rol hoe in dit geval [appellant] de door Samco opgestelde opleidingsovereenkomst mocht begrijpen.
Want het is kennelijk Samco geweest die de opleidingsovereenkomst heeft opgesteld. Deze draagt ook (prod. 2 bij inl. dgv.) het briefhoofd van Samco. Gesteld noch gebleken is dat de overeenkomst of de inhoud daarvan - meer specifiek: het voor dit geschil cruciale onderdeel daarvan - onderwerp is geweest van onderhandelingen, en evenmin dat - voor, bij of (direct) na het sluiten van deze overeenkomst - over en weer uitlatingen zijn gedaan waaruit (ook) [appellant] had moeten begrijpen dat het (bij de terugbetalingsverplichting) ging om een verplichting tot terugbetaling als niet de complete opleiding inclusief de OJT zou zijn afgerond.
Aan dat alles kunnen dus geen aanwijzingen worden ontleend omtrent datgene wat partijen op dit onderdeel voor ogen hadden c.q. hoe [appellant] deze door Samco opgestelde overeenkomst diende te begrijpen.
3.7.8.
Naar ervaringsregels beschikt een werkgever als Samco - het gaat niet om een klein bedrijfje - over een grotere mate van ervaring en deskundigheid op het gebied van het opstellen van overeenkomsten en op het gebied van arbeidsrecht dan een werknemer als [appellant] .
3.7.9.
Samco heeft erop gewezen, zie randnummer 130 van de memorie van antwoord, tweede en derde volzin, dat [appellant] nooit eerder heeft gesteld dat de opleidingsovereenkomst op dit onderdeel voor hem zo onduidelijk geweest zou zijn als deze thans stelt.
In dat standpunt ligt besloten dat volgens Samco [appellant] in feite altijd heel goed heeft begrepen dat het bij de terugbetaling ging om de situatie waarin de opleiding inclusief het praktische deel daarvan voortijdig werd beëindigd.
3.7.10.
De hiervoor onder r.o. 3.6.6 geciteerde email van 10 oktober 2014, waarin [appellant] herhaaldelijk stelt dat hij de opleiding reeds met goed gevolg heeft afgerond, illustreert evenwel dat bij [appellant] kennelijk de indruk bestond – en altijd heeft bestaan – dat met de “opleiding” waarop in de considerans en de artikelen 1 en 3 van de overeenkomst werd gedoeld op de opleiding in beperkte zin, te weten de opleiding zoals deze in maart 2013 met betrekking tot het theoretische deel, extern, werd gegeven; zie alinea’s 9, 10 en 12.
3.7.11.
De door Samco gegeven uitleg (r.o. 3.7.3) is verdedigbaar.
Het was – ook voor [appellant] – duidelijk dat het de bedoeling was dat [appellant] een complete opleiding, inclusief praktijkgedeelte, zou gaan volgen, leidende tot een TR voor dit type. Dat was in beider belang: [appellant] kreeg dan interessanter werk met meer eigen verantwoordelijkheden, maar ook met een hoger loon, Samco kreeg een hoger opgeleide en beter gekwalificeerde werknemer hetgeen de kwaliteit en continuïteit van haar bedrijfsvoering alleen maar ten goede kon komen, reden waarom zij bereid was daarin geld te investeren.
Het is dan begrijpelijk dat als Samco die investering niet te gelde kon maken als gevolg van oorzaken welke in de invloedsfeer van [appellant] lagen (de vraag voor wiens rekening en risico de stelselwijzigingen welke in de loop van 2013 werden ingevoerd speelt hierbij in het geheel nog geen rol), bij voorbeeld doordat deze de opleiding niet voltooide of binnen drie jaar na het verkrijgen van de TR naar elders zou vertrekken, Samco die investering geheel of ten dele vergoed wilde zien.
3.7.12.
De uitleg van [appellant] (r.o. 3.7.4) is ook verdedigbaar omdat deze beter aansluit bij de tekst van de overeenkomst. Dat ligt niet alleen besloten in de tekst van artikelen 3 en 5, maar ook in de bijgevoegde specificatie. Genoemde artikelen en de specificatie zijn bij uitstek geschikt om bij [appellant] de indruk te wekken dat de terugbetalingsverplichting uitsluitend zag op de theoretische opleiding. Vanuit zijn optiek behoefde hij niet te begrijpen - een werknemer pleegt dat overzicht niet te hebben - dat voor Samco een ruimere uitleg voor de hand zou liggen.
3.7.13.
Gelet op het voor Samco op zichzelf niet onbegrijpelijke belang enerzijds en het gegeven dat zij degene was die de overeenkomst opstelde anderzijds was het dus zaak dat Samco die overeenkomst aldus formuleerde dat daaruit op niet mis te verstane wijze duidelijk werd, ook voor [appellant] , dat deze, niet alleen als hij vóór het behalen van zijn certificaat voor de theoretische opleiding, maar ook als hij voordat hij zijn OJT (daargelaten of dat de OJT nieuwe stijl of de OJT oude stijl was) had voltooid, zou vertrekken of de opleiding zou staken, het voor de theoretische opleiding betaalde bedrag zou moeten terug betalen.
3.7.14.
Dat laatste staat in elk geval niet letterlijk in die overeenkomst.
De overeenkomst kon aldus tot misverstand leiden en heeft tot misverstand geleid.
Het verweer zoals dat in de correspondentie en in eerste aanleg door [appellant] is gevoerd is kennelijk mede gebaseerd geweest op de onjuiste veronderstelling dat Samco het bedrag terugvorderde op basis van art. 4 van de overeenkomst en daaruit kan dus niet worden afgeleid dat er helemaal geen misverstand bestond en dat [appellant] feitelijk altijd al heeft begrepen dat de terugbetalingsverplichting ex art. 3 ook bestond als hij de OJT niet zou afronden.
3.7.15.
Bij de hiervoor omschreven stand van zaken mocht [appellant] de door Samco opgestelde overeenkomst begrijpen zoals hij dat blijkbaar heeft gedaan, te weten dat de terugbetalingsverplichting - enkel - zag op de situatie dat hij het theoretische deel van de opleiding, in maart 2013, voortijdig had beëindigd. Tussen partijen staat vast dat die situatie zich niet heeft voorgedaan.
3.7.16.
Dat leidt er dan ook toe dat de overeenkomst in die zin moet worden uitgelegd. Grieven 4 en 8 in het principaal appel slagen.
3.8.
De wijziging van de OJT-eisen
3.8.1.
Het vorenstaande betekent dat de uitgebreide bespiegelingen van beide partijen omtrent datgene waartoe de stelselwijziging per 1 mei 2013 toe leidt, en het antwoord op de vraag of [appellant] nu wel of niet geacht moet worden niet alleen aan de OJT oude stijl, maar ook aan de OJT nieuwe stijl te hebben voldaan (en zo neen, voor wiens risico dat in de gegeven situatie komt) onbesproken kunnen blijven. Grief 1 heeft hierop betrekking en kan verder onbesproken blijven.
3.9.
Tussenconclusie
3.9.1.
Het vorenoverwogene leidt voor de grieven in het principaal appel leidt tot de volgende tussenconclusie.
Grief 1 betreft de wijziging van de regelgeving; deze is niet relevant.
Grief 2 komt verderop aan de orde.
Grief 3 stelt onder meer aan de orde stelt dat [appellant] niet in absolute zin zou hebben geweigerd terug te betalen, doch slechts zou hebben aangekondigd dat hij “vooreerst” niet zou betalen. Dit alles is echter zonder belang, daar hij in het geheel niet hoefde terug te betalen. Voor het overige komt deze grief verderop aan de orde.
Grieven 4 en 8 in het principaal appel slagen en deze leiden reeds tot vernietiging van het vonnis. Als gezegd: de vordering van Samco is louter gebaseerd op art. 3, niet op art. 4 van de opleidingsovereenkomst (als dat al zou kunnen). De vordering van Samco tot terugbetaling is niet toewijsbaar.
Grieven 5 en 6 kunnen onbesproken blijven, naar volgt uit r.o. 3.8.1.
Grief 7 verdedigt dat art. 3 van de opleidingsovereenkomst enkel iets bepaalt over de opeisbaarheid van de opleidingskosten, niet over de verschuldigdheid ervan. Deze uitleg zou leiden tot een zinledige bepaling en kan dus niet worden gevolgd, zodat deze grief faalt; voor het overige blijft deze constatering zonder gevolgen.
Grief 9 ziet op de verrekening van de loonvordering met de volgens Samco terug te vorderen opleidingskosten en slaagt net als grieven 4 en 8, omdat [appellant] die opleidingskosten niet hoefde terug te betalen zodat er niets te verrekenen viel.
Grief 10 heeft betrekking op de hoogte van de eventueel terug te vorderen kosten, en kan dus geheel buiten beschouwing blijven nu er geen kosten terug te vorderen zijn.
3.9.2.
Samco heeft in haar memorie van antwoord/mvg sub 160 een groot aantal bewijsaanbiedingen gedaan. Deze hebben betrekking op haar stellingen dat:
[appellant] zijn opleiding niet heeft voltooid
collega’s van [appellant] er wel in zijn geslaagd hun opleiding te voltooien
[appellant] zijn opleiding voortijdig beëindigde zonder aanvaardbare reden
[appellant] welbewust aanstuurde op een onmiddellijke beëindiging van het dienstverband
[appellant] geen dringende reden had voor een ontslag op staande voet
[appellant] wist of behoorde te weten van de op handen zijnde wijziging in de regelgeving
[appellant] de opleidingsovereenkomst ook zou hebben gesloten als hij van die wijziging wist
de bevoegde instanties niet tijdig richting Samco hebben gecommuniceerd omtrent de wijziging in regelgeving
die instanties er maanden over hebben gedaan om de nieuwe protocollen van Samco goed te keuren.
3.9.3.
Aan de bewijsaanbiedingen a), b), c) en f) tot en met i) gaat het hof aanstonds voorbij. Het bewijsaanbod sub a) heeft immers, kennelijk, betrekking op de stelling dat [appellant] niet de gehele opleiding heeft voltooid; onbetwist is dat [appellant] wel het theoretisch deel van de opleiding heeft voltooid, en daar ging het om. Bewijsaanbiedingen sub b) en c) zijn dan niet relevant. Ook bewijsaanbiedingen f) tot en met i) hebben direct of indirect uiteindelijk betrekking op de situatie waarin aan de orde is of [appellant] ook zijn OJT (oude dan wel nieuwe) stijl zou hebben voltooid, maar dat is niet relevant.
3.9.4.
Dan resteren bewijsaanbiedingen d) en e). Deze zouden wel relevant kunnen zijn. zijn en komen verderop aan de orde.
3.10.
Het op 2 oktober 2014 door [appellant] genomen ontslag
3.10.1.
Grief 2 in het principaal appel heeft hierop betrekking.
Het ging hier om een regulier ontslag op eigen verzoek met inachtneming van de geldende termijn. Daarvoor hoeft de werknemer geen grond op te geven.
3.10.2.
Deze kwestie zou desondanks van belang kunnen zijn. Het gaat immers over een keten van gebeurtenissen, waarbij de ene gebeurtenis telkens aanleiding heeft gegeven tot de volgende. Het standpunt van [appellant] houdt voorts in, zo begrijpt het hof, dat- indien al Samco met recht aanspraak zou kunnen maken op terugbetaling van de opleidingskosten - de opstelling van Samco voorafgaande aan het op 2 oktober 2014 genomen ontslag zo onredelijk was dat deze [appellant] een gegronde reden gaf om ontslag te nemen, met als gevolg dat Samco naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep zou kunnen doen op een contractuele aanspraak tot terugbetaling van die opleidingskosten.
3.10.3.
[appellant] voelde zich kennelijk onheus bejegend door de terugplaatsing in percentage, hetgeen hij als een diskwalificatie ervoer, en nam daarom ontslag.
3.10.4.
Het hof acht algemeen bekend dat in diverse organisaties - bijvoorbeeld bij de overheid - salarisschalen met periodieken bestaan, welke schalen overlap kunnen vertonen. Bij promotie naar een hogere schaal is dan niet ongebruikelijk dat aan de betrokkene in die hogere schaal een lager aantal periodieken wordt toegekend, zonder dat zulks leidt tot een feitelijke verlaging van het maandsalaris.
3.10.5.
Het hof begrijpt dat de salarisopbouw bij Samco een vergelijkbare structuur kent. [appellant] zat in schaal 3, op 82 %, en werd bevorderd naar schaal 5, 75 %.
Samco heeft als prod. 18 bij mva/mvg de CAO overgelegd. De salarisschalen welke golden per 1 januari 2014 zitten daar niet bij, maar wel de schalen per 1 januari 2013.
De tabel (pag 24/32) houdt in dat schaal 3 een maximum (100 %) kent van € 2.213,-- en schaal 5 van € 2.513,--. 80 % daarvan is resp. € 1.770,-- en € 2.010,--. De percentages hebben dus kennelijk betrekking op het maximum van de toepasselijke schaal.
3.10.6.
In het licht van de hiervoor omschreven systematiek zal plaatsing in een lagere periodiek/een lager percentage, bij plaatsing in een hogere schaal, als regel geen degradatie of diskwalificatie inhouden.
3.10.7.
Uit pag. 21/32 van die CAO blijkt dat – althans voor zover het betreft de functiegroep “base maintenance & line maintenance” – een fitter (zoals [appellant] ), mecanicien, plaatwerker of spuiter in schaal 3 zitten en een A cat. I licensed engineer (zoals [appellant] werd met het behalen van de AML) in schaal 5.
3.10.8.
Onderaan de tabel in de CAO wordt vermeld:
“Bij normaal functioneren zal het maximum in 8 jaar worden bereikt. Periodieke verhogingen zijn geen automatisme. Indeling in een salarisschaal gebeurd [gebeurt; hof], °als er bij onvoldoende vakvolwassenheid redenen zijn wordt de aanloopschaal, zijnde de 70 %-lijn, toegepast, [en] °voor het overige tenminste op de 80 % lijn.”
3.10.9.
Een toelichting op de wijze waarop de groei van het loon binnen een bepaalde schaal plaats vindt is door partijen niet gegeven. In de CAO wordt, zie hiervoor, enkel gesproken over een 70%-lijn en een 80%-lijn. Een werknemer kan in 8 jaar doorgroeien naar 100 %. Kennelijk zal een werknemer – als hij begint bij 80% - gewoonlijk in 8 jaar tijd doorgroeien met gemiddeld 2,5 % per jaar, aldus ook Samco bij mva/mvg sub 34, al was die verhoging met 2,5 % per jaar geen automatisme of verworven recht.
3.10.10.
Desgevraagd is door Samco aan [appellant] te kennen gegeven dat de “terugplaatsing” in percentage te maken had met de nog niet volwaardige “vakvolwassenheid”.
Ook daarmee is naar ’s hofs oordeel niets miszegd. De hogere rang is immers gebaseerd op hogere eisen. Van een persoon die, mede omdat hij in de lagere rang/schaal/functie goed functioneerde, naar een hogere rang/schaal/functie is bevorderd, zal als regel niet verwacht kunnen worden dat hij in die hogere rang aanstonds naar verhouding even goed functioneert als hij in zijn vorige rang/schaal/functie deed; hij dient zich immers ten dele nog de hogere eisen en bijbehorende ervaring eigen te maken.
3.10.11.
Ondanks de hem gegeven uitleg heeft [appellant] zich door de gang van zaken gekrenkt gevoeld en gemeend daarin aanleiding te kunnen zien om de arbeidsrelatie te verbreken. Dat stond hem, als gezegd, vrij, doch niet gezegd kan worden dat Samco een en ander door enige vermeend onredelijke opstelling in de hand heeft gewerkt en dat dit ten nadele van Samco zou doorwerken in de overige door het hof te nemen beslissingen.
3.10.12.
Zoals hierna zal blijken werkt hetgeen het hof in dit verband heeft overwogen ten aanzien van de opstelling van [appellant] en Samco wel door in de vraag of en in hoeverre [appellant] aanspraak kan maken op wettelijke verhoging.
3.10.13.
Grief 2 in het principaal appel faalt.
3.11.
De dringende reden voor het op 24 oktober 2014 op staande voet genomen ontslag
3.11.1.
Samco had geen recht op terugbetaling van de opleidingskosten. Niet alleen leidt die constatering tot afwijzing van haar vorderingen op dat onderdeel, ook leidt deze constatering ertoe dat de daarop volgende keten van gebeurtenissen anders dient te worden beoordeeld dan de kantonrechter heeft gedaan. Dat geldt in de eerste plaats voor de vraag of er voor [appellant] een dringende reden bestond om ontslag te nemen, welke vraag onderwerp is van grief 3 in het principaal appel.
3.11.2.
Los van de vraag waar art. 7:632 BW toe had moeten leiden als de opleidingskosten wel terug betaald hadden moeten worden, bestond er voor Samco geen grond om het loon van oktober 2014 niet, zoals gebruikelijk, op of omstreeks 24 oktober 2014 niet te betalen. Onweersproken is door [appellant] gesteld dat hij op die datum bij collega’s had geverifieerd of die hun loon al binnen hadden, en dat hij, pas toen bleek dat zij hun loon wel binnen hadden maar hij nog niet, is overgegaan tot het nemen van ontslag op staande voet. De situatie dat enkele uren tot een dag nadien alsnog bleek dat het loon was betaald doet zich niet voor. Voor zover Samco zich op het standpunt stelt dat juist [appellant] prematuur ontslag op staande voet had genomen aangezien op het moment van ontslagneming het betaalmoment voor de over oktober 2014 te betalen lonen nog niet eens verstreken was, gaat het hof daaraan dus voorbij.
3.11.3.
In de door de kantonrechter - bij de afweging of [appellant] een dringende reden had om op staande voet ontslag te nemen - beoordeelde situatie was er, uitgaande van een wel bestaande terugbetalingsverplichting, hooguit sprake van een premature verrekening. Thans moet echter geconstateerd worden dat het ging om een onterechte verrekening daar er van een terugbetalingsverplichting geen sprake was. Die constatering leidt tot een andere afweging. Naar ’s hofs oordeel gaf de onterechte verrekening [appellant] voldoende reden om op staande voet ontslag te nemen, gelet op art. 7:679 lid 2 aanhef en sub c BW.
3.11.4.
In dit verband dienen bewijsaanbiedingen d) en e) - zie hiervoor onder r.o. 3.9.2 - aan de orde te worden gesteld.
3.11.5.
Voor bewijsaanbod e) geldt het volgende.
Volgens Samco had [appellant] geen dringende reden voor ontslag op staande voet.
De enige reden welke aan de orde is, bestaat in de niet-betaling op 24 oktober 2014. Andere redenen zijn niet genoemd. De toen opgegeven reden is genoegzaam, of niet. Het hof heeft daarover te oordelen. Voor bewijslevering leent dit zich niet.
3.11.6.
Samco stelt – bij bewijsaanbod sub d) – dat [appellant] “welbewust” op een onmiddellijke beëindiging van het dienstverband zou hebben aangestuurd, maar door haar is nergens aangevoerd wat voor aanwijzingen zij voor die verdenking heeft. In de mva/mvg sub 100 rept zij enkel van indrukken welke bij haar waren ontstaan, maar dat is niet genoeg. Zelfs een uitlating van [appellant] dat hij graag eerder zou willen vertrekken is daartoe niet voldoende. Ook uit randnummer 22 van de memorie van antwoord/mvg blijkt dat niet. Daaruit zou hooguit kunnen worden afgeleid dat [appellant] heeft “overgereageerd”, maar niet meer dan dat. [appellant] heeft onweersproken gesteld dat hij enkele jaren eerder vanuit ander – beter betaald - werk naar Samco is gekomen, omdat dat hij graag in déze branche wilde werken; hij heeft deelgenomen aan een opleiding om tot meer bevoegdheden te komen; de situatie dat hij erop heeft aangestuurd bij Samco weg te kunnen opdat hij, met medeneming van zijn op kosten van Samco verworven extra kwalificaties, bij een concurrent van Samco aan de slag zou kunnen gaan doet zich niet voor (althans daarvoor zijn geen aanwijzingen voorhanden), nu [appellant] onweersproken heeft gesteld dat hij thans buiten de branche werkzaam is. Kortom: Samco heeft ruimschoots onvoldoende concrete en voor bewijs vatbare feiten gesteld waaruit blijkt dat [appellant] inderdaad doelbewust op beëindiging van de relatie heeft aangestuurd. Aan bewijslevering komt het hof dus niet toe.
3.11.7.
Grief 3 in het principaal appel, voor zover niet reeds hiervoor besproken, stelt de vraag aan de orde of en in hoeverre de niet-uitbetaling van loon in oktober 2014 een dringende reden voor ontslagneming opleverde. Zie ook mvg randnummer 14 tot en met 16. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord en de grief slaagt.
3.12.
Schadevergoeding en wettelijke verhoging in verband met het door [appellant] op 24 oktober 2014 op staande voet genomen ontslag
3.12.1.
Het incidenteel appel heeft betrekking op de stelling van Samco dat de kantonrechter ten onrechte de gefixeerde schadevergoeding ten laste van [appellant] en ten gunste van Samco niet heeft toegewezen. Wat er ook van zij of de kantonrechter terecht tot dat oordeel is gekomen, ook daar waar volgens de kantonrechter er voor [appellant] geen reden was om op staande voet ontslag te nemen, nu volgens het hof [appellant] daartoe wel een gegronde reden had is de gefixeerde schadevergoeding ten gunste van Samco reeds om die reden niet aan de orde. Het incidenteel appel faalt dus.
3.12.2.
Voor de wettelijke verhoging - in hoger beroep mede onderwerp van vordering sub 2, zie hierna - geldt dat [appellant] daar formeel terecht aanspraak op maakt, naar in al het voorgaande ligt besloten. [appellant] is echter degene geweest die de aanzet heeft gegeven tot deze hele serie van gebeurtenissen, daar hij ten onrechte meende zo onheus door Samco te zijn bejegend dat hij niet meer bij Samco zou kunnen blijven werken. Het hof ziet daarin aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 15 %.
3.13.
De over en weer ingestelde vorderingen
3.13.1.
In conventie had Samco in eerste aanleg naast de opleidingskosten, en de gefixeerde schadevergoeding, ook vergoeding van de buitengerechtelijke kosten gevorderd. Nu alle vorderingen van Samco worden afgewezen geldt dat ook voor deze deelvordering.
3.13.2.
In reconventie had [appellant] gevorderd: het loon over oktober en november 2014, telkens met wettelijke verhoging, en een verklaring voor recht dat het onverwijld genomen ontslag een rechtsgeldige reden had. Deze vorderingen zouden toewijsbaar zijn geweest, met dien verstande dat de verhoging slechts beperkt zou zijn toegewezen. In reconventie stelde [appellant] geen vordering in welke betrekking had op de al dan niet verschuldigdheid van de opleidingskosten; in conventie had hij immers als verweer gevoerd dat hij die niet verschuldigd was.
3.13.3.
Bij memorie van grieven sub 32 heeft [appellant] zijn eis gewijzigd aldus, dat het het hof behage:
1. Primair:
de door Samco en [appellant] op 1 maart 2013 ondertekende opleidingsovereenkomst wegens dwaling zijdens [appellant] te vernietigen, althans zodanig te wijzigen dat Samco veroordeeld wordt om de betaalde opleidingskosten aan [appellant] binnen 14 dagen na betekening van het arrest te restitueren;
1. Subsidiair:
de door Samco en [appellant] op 1 maart 2013 ondertekende opleidingsovereenkomst te wijzigen Samco [en] te veroordelen tot restitutie van opleidingskosten die zij [heeft] ontvangen van [appellant] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum betekening arrest tot datum algehele voldoening; en
1. Meer subsidiair:
Samco te veroordelen tot betaling van de opleidingskosten welke [appellant] conform personeelshandboek teveel aan Samco heeft betaald; en
2. voor recht [te verklaren] dat Samco toerekenbaar te kort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [appellant] uit hoofde van de opleidingsovereenkomst en jegens [appellant] aansprakelijk is en Samco [te veroordelen] om aan [appellant] te voldoen een bedrag van € 6.047,48 zijnde de door [appellant] aan Samco betaalde opleidingskosten dan wel de door hem geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te verhogen met wettelijke rente vanaf 21 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening; en
3. Samco te veroordelen tot betaling van het loon en alle emolumenten t.w. in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 24 oktober 2014, te vermeerderen conform art. IV.12 van de Samco cao met uitbetaling van het saldo aan vakantiegeld en niet-genoten vakantiedagen, verrekening van de “pot” meer/minder uren en twee opleidingsdagen over 2013 en over 2014 (totaal 4 dagen) conform art. 3.12 van de cao Metalektro, te vermeerderen met de wettelijke rente en wettelijke verhoging vanaf 24 oktober 2014, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2014; en
4. Voorwaardelijk, bij toewijzing van 3.: Samco te gelasten tot een deugdelijke eindafrekening per 1 november 2014 op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,= per dag dat Samco daarmee na het in deze te wijzen arrest daarmee in gebreke is en blijft;
Met conclusie in conventie en reconventie:
I bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de op 26 februari 2015 en 21 mei 2015 door de rechtbank Oost-Brabant, Kanton Eindhoven, locatie Eindhoven, onder zaaknummer 3753278\CV EXPL 15-230 tussen appellant en geïntimeerde gewezen vonnissen op bovengenoemde gronden aldus te vernietigen en de vorderingen in conventie alsnog af te wijzen, en de vordering in reconventie alsnog toe te wijzen als vervat in randnummers 31 en 32 in appel;
II. [kostenveroordeling].
3.13.4.
In het petitum onder I concludeert hij onder meer tot toewijzing van zijn vordering “als vervat in randnummer 31”. Randnummer 31 heeft als titel: “Vermeerdering van eis: vernietiging opleidingsovereenkomst wegens dwaling, subsidiair wijziging van overeenkomst.” en bevat naast enkele beschouwingen onder meer de passage:
(…) [appellant] stelt dan ook dat hij de opleidingsovereenkomst onder invloed van dwaling (ex art. 6:228 lid 1 BW) is aangegaan en [appellant] als vermeerdering van eis de vernietiging van die overeenkomst inroept op grond waarvan ongedaanmakingsverplichtingen voor partijen ontstaan. (…)
3.13.5.
Dit is echter geen andere vordering dan reeds primair sub 1. is geformuleerd, zodat hieraan geen zelfstandige betekenis toekomt.
3.13.6.
Vernietiging van het vonnis in conventie en afwijzing van de vorderingen van Samco leidt automatisch tot de conclusie dat alle betalingen welke [appellant] krachtens dat vonnis mocht hebben betaald – en uit de formulering van de vorderingen leidt het hof af dat in elk geval op enig moment het bedrag waarop Samco aanspraak maakte is betaald – onverschuldigd zijn betaald en dat Samco deze terug moet betalen. Daartoe kan de appellant een vordering in appel formuleren, maar vereist is dat niet; enkel heeft hij zonder zo’n toegewezen vordering tot restitutie geen executoriale titel. Het hof constateert dat zodanige vordering door [appellant] niet is ingesteld; onvoldoende duidelijk is dat [appellant] met zijn vorderingen sub 1. primair, sub 1. subsidiair of sub 2. het oog heeft op een vordering tot restitutie van datgene wat krachtens een ten onrechte geëxecuteerd vonnis mocht zijn betaald.
3.13.7.
In de memorie van grieven sub 31 is [appellant] zich gaan beroepen op dwaling. Voorop gesteld moet worden dat bij de hiervoor omschreven uitleg van de overeenkomst het hof daaraan helemaal niet toekomt. Voor zover [appellant] die dwaling aanvoert als zelfstandige grond voor zijn vordering tot terugbetaling (van, zo begrijpt het hof, de inmiddels aan Samco “terugbetaalde” opleidingskosten) geldt dat die dwaling, zo begrijpt het hof de stellingen van [appellant] , zou zien op de wijziging van de regelgeving per 1 mei 2013. Voor zodanige dwaling zijn onvoldoende aanwijzingen voorhanden en die zijn ook onvoldoende toegelicht. Immers, de gewijzigde regelgeving stond er helemaal niet aan in de weg dat [appellant] , uiteindelijk, na een - desnoods aanvullende - OJT in het bedrijf van Samco, gewoon zijn TR aantekening zou verkrijgen. Tegen die achtergrond zou, zelfs als er wel van dwaling sprake zou zijn en als die voor risico van Samco zou komen, geen grond zijn geweest voor vernietiging, maar hooguit voor wijziging, waarbij echter niet valt in te zien - en ook niet is toegelicht - waarom die wijziging dan zou inhouden dat bij voortijdige staking van de opleiding er géén terugbetaling (door [appellant] aan Samco) behoefde plaats te vinden.
3.13.8.
Vordering 1 primair strekt tot vernietiging of wijziging van de opleidingsovereenkomst wegens dwaling. In het vorenoverwogene ligt besloten dat deze vorderingen dienen te worden afgewezen. De hiermee samenhangende vordering tot terugbetaling (van de, naar het hof begrijpt, inmiddels krachtens het beroepen vonnis door [appellant] aan Samco betaalde) opleidingskosten is dus niet, althans niet op deze grond, toewijsbaar.
3.13.9.
Onder 1 subsidiair vordert [appellant] , kort gezegd, terugbetaling van de opleidingskosten. Waarop dit is gebaseerd, anders dan op dwaling, is niet toegelicht - zie onder meer r.o. 3.13.5 - en daarom is die vordering niet toewijsbaar.
Vordering 1 meer subsidiair komt niet aan de orde om dezelfde reden dat grief 10 in het principaal appel niet aan de orde komt.
3.13.10.
Vordering sub 2 behelst een verklaring voor recht dat Samco toerekenbaar tekort zou zijn geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de opleidingsovereenkomst. Waaruit die tekortkoming bestaat is niet toegelicht en van zodanige tekortkoming blijkt ook in het gehele niet. Samco heeft juist datgene wat zij moest doen gedaan: zij heeft [appellant] in staat gesteld de theoretische opleiding èn - voor zover die zou vallen onder de reikwijdte van de opleidingsovereenkomst – de OJT te volgen; het was [appellant] die daar om hem moverende – en wat het hof betreft: ongenoegzame – redenen van heeft afgezien. Deze vordering wordt afgewezen.
3.13.11.
Vordering sub 3 betreft de betaling van loon, naar het hof begrijpt: zonder dat daarop opleidingskosten in mindering worden gebracht, met rente en verhoging. Daarnaast vordert [appellant] uitbetaling van het saldo vakantiegeld en niet-genoten vakantiedagen en verrekening van de pot meer/minderuren en twee maal twee opleidingsdagen over 2013 en 2014. Onder 4 voorwaardelijk (maar gelet op de toewijsbaarheid van vordering sub 3 is dat dus onvoorwaardelijk) vordert [appellant] veroordeling van Samco tot het opstellen van een deugdelijke eindverantwoording op straffe van een dwangsom.
3.13.12.
Tegen de vorderingen sub 2 en 3 heeft Samco geen specifiek verweer gevoerd, naar het hof begrijpt: anders dan dat zij, Samco, meent terecht de opleidingskosten met het loon te hebben verrekend. Samco betwist aldus niet dat [appellant] recht heeft op vergoeding van vakantiegeld, vakantiedagen en opleidingsdagen.
3.14.
Verdere voortgang van de procedure
3.14.1.
Aangezien onbekend is wat [appellant] krachtens het te vernietigen vonnis of anderszins heeft betaald (c.q. welk bedrag op de aan hem toekomende of uitgekeerde bedragen in mindering is gebracht) dienen partijen nadere stukken aan het hof over te leggen.
3.14.2.
Samco dient een overzicht op te stellen waaruit blijkt op hoeveel loon [appellant] recht had over de maanden oktober en november 2014. Voorts dient hij aan te geven op hoeveel vakantiegeld [appellant] nog recht had, en op welke vergoeding wegens niet genoten vakantiedagen, en op welke vergoeding in verband met opleidingsdagen in 2013 en 2014.
Het bedrag waarop [appellant] recht had dient te worden verhoogd met de wettelijke verhoging als bedoeld in art. 7:625 BW, welke verhoging evenwel beperkt wordt tot 15 %. Wettelijke rente is toewijsbaar over het loon van oktober vanaf 24 oktober 2014 en het loon van november vanaf 24 november 2014. Wettelijke rente over de overige bedragen is toewijsbaar vanaf 1 december 2014.
3.14.3.
Samco dient eveneens een overzicht op te stellen houdende specificatie van datgene wat [appellant] krachtens het te vernietigen vonnis of anderszins heeft betaald: dus de opleidingskosten minus de verrekende loonbedragen voor oktober en november 2014, eventueel minus de reeds berekende aan [appellant] toekomende vergoeding voor vakantiegeld, vakantiedagen en opleidingsdagen, plus de eventueel gevorderde en/of betaalde buitengerechtelijke kosten, proceskosten en renteposten.
Uitgangspunt is evenwel dat Samco het integrale door [appellant] aan haar betaalde bedrag c.q. ten onrechte met loon verrekende bedrag zal moeten terugbetalen, vermeerderd eventueel met wettelijke rente vanaf de dag waarop [appellant] had betaald.
3.14.4.
Samco dient te zijner tijd in de kosten in beide instanties te worden veroordeeld.

4.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep\
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen het vonnis van 26 februari 2015;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 9 mei 2017 teneinde Samco in de gelegenheid te stellen in het geding te brengen overzichten als hiervoor breder omschreven in r.o. 3.14.2 en r.o. 3.14.3 waarna [appellant] de gelegenheid krijgt daarop te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden en W.H. van Empel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 april 2017.
griffier rolraadsheer