Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3753278/CV EXPL 15-230)
2.Het geding in hoger beroep
- de appeldagvaarding;
- de memorie van grieven houdende vermeerdering van eis (zie hierna onder r.o. 3.13.3), met producties 1 tot en met 7;
- de memorie van antwoord houdende incidenteel appel, met producties 14 tot en met 27;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel;
- de akte van Samco;
- de antwoordakte van [appellant] .
3.De beoordeling
Met AML wordt “Aircraft Maintenance License” bedoeld, met TR “Type Rating”, en met OJT “On the Job Training”.
Verder wordt de term “Part” gebruikt – Part 66, Part 145, Part 147 – hetgeen, zo begrijpt het hof, verwijst naar EASA-regelingen betreffende de bevoegdheid met betrekking tot onderhoud van vliegtuigen.
Waar, ook hierna, wordt gesproken over het “behalen” van een AML of een TR gaat het niet om het “behalen” van een examen of diploma, maar het verstrekken van een aantekening door een bevoegde instantie, zoals Kiwa, welke aantekening wordt verstrekt als ten genoegen van die instantie is gebleken dat de betrokkene aan bepaalde materiële en formele vereisten voldoet, en welke met zich brengt dat de betrokkene (zelfstandig) bevoegd is tot het verrichten van bepaalde werkzaamheden.
Omdat [appellant] in februari 2014 reeds drie jaar bij Samco werkte, als gevolg waarvan hij aanvullende bevoegdheden verkreeg, vond in september 2014 aanpassing van het loon van [appellant] plaats; hij werd in een hogere schaal geplaatst, namelijk van schaal 3 naar schaal 5, maar het percentage werd tegelijkertijd verlaagd van 82 % naar 75 % ; per saldo ging hij er qua salaris op vooruit.
was het niet eens met de verlaging van het percentage en zegde zijn arbeidsovereenkomst op.
Samco maakte vervolgens aanspraak op terugbetaling van de opleidingskosten en stelde verrekening met het loon in het vooruitzicht. [appellant] gaf daarop aan de opleidingskosten niet te zullen terugbetalen.
Bij de eerstvolgende loonbetaling verrekende Samco de opleidingskosten met het loon en betaalde het loon dus niet uit. Daarop nam [appellant] ontslag op staande voet, om reden dat het loon niet was uitbetaald.
- Dat tussen de werknemer en de werkgever … een arbeidsovereenkomst bestaat.
- Dat de werkgever bereid is een bedrag ad € 6.097 te investeren in de opleiding, DHC-8-classic type training, van de werknemer tot het behalen van een typebevoegdheid op deze vliegtuigtypes van 4 maart 2013 tot en met 22 maart 2013.
- Dat de werknemer van deze opleiding gebruik wenst te maken.
De werkgever zal de werknemer in de gelegenheid stellen tot het volgen en voltooien van de opleiding voor een typebevoegdheid op het vliegtuigtype DHC 8-classic en daartoe de opleidingskosten van € 6.097 betalen. De werknemer acht zowel het totale bedrag ad € 6.097 als de specificatie van deze opleidingskosten reëel en billijk en aanvaardt deze.
De door de werkgever betaalde opleidingskosten ad € 6.097 zijn onmiddellijk opeisbaar indien werknemer zonder een voor de werkgever aanvaardbare reden voornoemde opleiding voortijdig beëindigt.
Indien voorgemeld dienstverband binnen drie (3) jaren, sinds de datum waarop de werknemer zijn of haar EASA Part 66 typebevoegdheid waarop de training betrekking heeft op voornoemd vliegtuig heeft behaald, wordt beëindigd, hetzij op verzoek van de werknemer hetzij wegens een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 juncto 678 B.W. of een gewichtige reden ex. art. 7:685 B.W., zal de werknemer een bedrag aan de werkgever betalen van € 169 voor iedere maand dat zijn dienstverband korter dan drie (3) jaren heeft voortgeduurd sinds de datum waarop de werknemer de typebevoegdheid op voornoemd vliegtuig heeft behaald, waarbij voor de werknemer een terugbetalingsverplichting van maximaal 36 maanden zal gelden.
Het krachtens het artikel 4 verschuldigde bedrag zal door de werknemer aan de werkgever worden betaald uiterlijk op het tijdstip waarop het bestaande dienstverband tussen partijen zal worden beëindigd.
De terugbetalingsverplichting van de werknemer, zoals beschreven in artikel 4 van deze overeenkomst, vervalt in de volgende gevallen: Indien het dienstverband drie (3) jaar of langer heeft voortgeduurd sinds de datum waarop de werknemer de EASA Part 66 typebevoegdheid op voornoemd vliegtuig heeft behaald.”
voerde verweer en stelde dat hij de opleidingskosten niet behoefde terug te betalen; voorts had Samco hem een dringende reden voor ontslag op staande voet gegeven en ook dat stond volgens hem aan terugbetaling van de opleidingskosten in de weg.
In conventie vorderde [appellant] betaling van achterstallig loon over de maanden oktober en november 2014 met de wettelijke verhoging, alsmede een verklaring voor recht dat zijn op staande voet genomen ontslag een rechtsgeldige reden had.
- dat de vordering tot betaling van de opleidingskosten werd toegewezen (r.o. 4.2.7);
- onder verwijzing naar art. 7:632 lid 1 aanhef en onder a tot en met e BW, dat dit artikel Samco het recht gaf het loon [bedoeld is kennelijk: de in onderdelen a tot en met e van art. 7:632 lid 1 BW aangeduide vorderingen op de werknemer; hof] anders dan bij het einde van het dienstverband te verrekenen met het loon, maar dat de terugbetaling van de opleidingskosten daar niet onder viel, zodat het Samco niet was toegestaan het loon van oktober 2014 te verrekenen van de opleidingskosten nu [appellant] - op dat moment - nog geen ontslag op staande voet had genomen (r.o. 4.4);
- dat ofschoon het niet tijdig voldoen van loon als een dringende reden kàn worden aangemerkt, in dit geval van een dringende reden geen sprake was (r.o. 4.3.2);
- dat immers [appellant] de opleidingskosten wel dient te betalen en zich dan ook ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij die kosten niet zou terugbetalen, zodat de dringende reden voor het nemen van ontslag op staande voet was komen te vervallen; hem hadden immers ook minder ingrijpende maatregelen ter beschikking gestaan (r.o. 4.3.3;
- dat de omstandigheid dat Samco ten onrechte de opleidingskosten had verrekend met het loon aan het toekennen aan Samco van een vergoeding als gevorderd in de weg staat, ook al had [appellant] de overeenkomst opgezegd zonder dringende reden (r.o. 4.5).
In laatstbedoeld geval wordt volgens art. 4 jo. art. 5 bij beëindiging van de arbeidsrelatie binnen drie jaar na het behalen van die bevoegdheid een bedrag van € 169,-- terugbetaald voor elke maand dat het dienstverband korter dan drie jaar na het behalen van die bevoegdheid heeft geduurd.
- in onderling overleg is afgeweken van de gebruikelijke volgorde voor het volgen van opleidingen;
- [appellant] op het moment van het schrijven van de brief nog niet aan alle vereisten voor het verkrijgen van de typebevoegdheid voldeed;
- dat [appellant] nog niet de benodigde praktische ervaring op het vliegtuigtype had;
- dat [appellant] de benodigde bescheiden niet bij Samco had ingeleverd;
- dat [appellant] de OJT-training niet had gecompleteerd, waardoor geen typebijschrijving Dash8 kon worden aangevraagd;
- dat [appellant] wist dat hij op zijn vroegst medio 2014 de typebevoegdheid kon aanvragen omdat hij pas dan aan de minimum ervaringseis van een basis Part 66 B1.1 bevoegdheid voldeed, hetgeen vereist is voor het aanvragen van een typebevoegdheid;
- dat [appellant] , door ontslag te nemen, zichzelf de mogelijkheid heeft ontnomen om de rest van het gebruikelijke opleidingstraject te doorlopen en te voltooien.
In randnummer 63 van de mva/mvg hint zij aan de contractueel overeengekomen afbouw bij het behalen van de Part 66 AML, maar dat wordt niet nader uitgewerkt.
Sub 108 beroept zij zich weer expliciet op de situatie waarvoor art. 3 is geschreven. Idem 120-122. Sub 133 stelt Samco zelfs expliciet dat de glijdende schaal van art. 4 niet van toepassing is nu [appellant] zelfstandig de opleiding tussentijds gestaakt heeft.
Sub 149 brengt Samco dan ineens art. 4 en de daarin opgenomen glijdende schaal weer in het geweer en ook sub 156 komt dit artikel weer ter sprake.
Niettegenstaande deze beide laatste passages ziet het hof, gelet op de overige passages, geen aanleiding voor de veronderstelling dat Samco de grondslag van haar vordering, welke geheel gebaseerd is op art. 3, zou hebben verlaten of zou hebben aangevuld, zelfs niet subsidiair.
De email bevat een aantal voor de onderhavige kwestie relevante passages. De alineanummering is door het hof toegevoegd. Vanaf alinea 9 luidt deze email als volgt:
De opleidingsovereenkomst geeft aan dat de opleiding betreft de DHC-8-classic, typetraining, tot het behalen van de typebevoegdheid op deze vliegtuigtypes was van 4 maart 2013 tot en met 22 maart 2013.
Deze opleiding heb ik op 22 maart 2013 met goed gevolg afgesloten, getuige het certificate of recognition d.d. 29 maart 2013.
Onder punt 4 van de genoemde overeenkomst is aangegeven, voor zover van belang, dat indien werknemer de arbeidsovereenkomst binnen drie jaren na het behalen van de EASA Part 66 typebevoegdheid zal beëindigen hij aan de werkgever een bedrag ad euro 169 zal betalen voor iedere maand dat het dienstverband korter dan drie jaren heet[heeft; hof]
voortgeduurd sinds de datum waarop de werknemer de typebevoegdheid op voornoemd vliegtuig heeft behaald.
In uw bovengemeld schrijven geeft u ten onrechte aan dat ik de opleiding pas zeer onlangs heb beëindigd.
Van een terugbetalingsverplichting kan evenwel geen sprake zijn nu deze afhankelijk is, niet van het voltooien van de opleiding, doch van het verkrijgen van de typebevoegdheid.
Aangezien ik deze typebevoegdheid evenwel niet heb verkregen is er ook geen sprake van een terugbetalingsverplichting.
Dat is dus datgene waarover het hof heeft te oordelen; de vraag of en in hoeverre Samco krachtens art. 4 aanspraak zou kunnen maken op terugbetaling is niet aan de orde.
Deze opleiding bestond uit een theoretisch en uit een praktisch gedeelte. Met betrekking tot het eerste, theoretische deel bracht de gewijzigde regelgeving per 1 mei 2013 (welke prominent in de processtukken van partijen naar voren wordt gebracht) geen voor dit geschil relevante wijzigingen teweeg. Dat ligt anders bij het praktische deel, waarover hierna, zo nodig, meer. Hoe dat ook zij: de opleiding bestond uit een theoretisch, extern te volgen onderdeel en een praktisch, intern te volgen onderdeel. Bij de inleidende dagvaarding heeft Samco (sub 4.2 e.v.) gesteld dat in onderling overleg van de “gebruikelijke volgorde” is afgeweken, doch in welk opzicht daarvan is afgeweken en tot welke consequenties dat leidt is niet toegelicht.
Hierbij zijn partijen het over twee zaken eens: het in de opleidingsovereenkomst genoemde bedrag groot € 6.067,-- ziet enkel op het eerste, theoretische deel van de opleiding, en [appellant] heeft dat theoretische deel met goed gevolg doorlopen.
In randnummer 19 komt de advocaat-generaal tot een uiteenzetting omtrent datgene wat bij uitleg van bepalingen als de onderhavige heeft te gelden. Uiteindelijk gaat het ook daarbij om toepassing van het Haviltex criterium, zoals dat in de jurisprudentie verder is ontwikkeld.
Want het is kennelijk Samco geweest die de opleidingsovereenkomst heeft opgesteld. Deze draagt ook (prod. 2 bij inl. dgv.) het briefhoofd van Samco. Gesteld noch gebleken is dat de overeenkomst of de inhoud daarvan - meer specifiek: het voor dit geschil cruciale onderdeel daarvan - onderwerp is geweest van onderhandelingen, en evenmin dat - voor, bij of (direct) na het sluiten van deze overeenkomst - over en weer uitlatingen zijn gedaan waaruit (ook) [appellant] had moeten begrijpen dat het (bij de terugbetalingsverplichting) ging om een verplichting tot terugbetaling als niet de complete opleiding inclusief de OJT zou zijn afgerond.
Aan dat alles kunnen dus geen aanwijzingen worden ontleend omtrent datgene wat partijen op dit onderdeel voor ogen hadden c.q. hoe [appellant] deze door Samco opgestelde overeenkomst diende te begrijpen.
In dat standpunt ligt besloten dat volgens Samco [appellant] in feite altijd heel goed heeft begrepen dat het bij de terugbetaling ging om de situatie waarin de opleiding inclusief het praktische deel daarvan voortijdig werd beëindigd.
Het was – ook voor [appellant] – duidelijk dat het de bedoeling was dat [appellant] een complete opleiding, inclusief praktijkgedeelte, zou gaan volgen, leidende tot een TR voor dit type. Dat was in beider belang: [appellant] kreeg dan interessanter werk met meer eigen verantwoordelijkheden, maar ook met een hoger loon, Samco kreeg een hoger opgeleide en beter gekwalificeerde werknemer hetgeen de kwaliteit en continuïteit van haar bedrijfsvoering alleen maar ten goede kon komen, reden waarom zij bereid was daarin geld te investeren.
Het is dan begrijpelijk dat als Samco die investering niet te gelde kon maken als gevolg van oorzaken welke in de invloedsfeer van [appellant] lagen (de vraag voor wiens rekening en risico de stelselwijzigingen welke in de loop van 2013 werden ingevoerd speelt hierbij in het geheel nog geen rol), bij voorbeeld doordat deze de opleiding niet voltooide of binnen drie jaar na het verkrijgen van de TR naar elders zou vertrekken, Samco die investering geheel of ten dele vergoed wilde zien.
De overeenkomst kon aldus tot misverstand leiden en heeft tot misverstand geleid.
Het verweer zoals dat in de correspondentie en in eerste aanleg door [appellant] is gevoerd is kennelijk mede gebaseerd geweest op de onjuiste veronderstelling dat Samco het bedrag terugvorderde op basis van art. 4 van de overeenkomst en daaruit kan dus niet worden afgeleid dat er helemaal geen misverstand bestond en dat [appellant] feitelijk altijd al heeft begrepen dat de terugbetalingsverplichting ex art. 3 ook bestond als hij de OJT niet zou afronden.
Grief 1 betreft de wijziging van de regelgeving; deze is niet relevant.
Grief 2 komt verderop aan de orde.
Grief 3 stelt onder meer aan de orde stelt dat [appellant] niet in absolute zin zou hebben geweigerd terug te betalen, doch slechts zou hebben aangekondigd dat hij “vooreerst” niet zou betalen. Dit alles is echter zonder belang, daar hij in het geheel niet hoefde terug te betalen. Voor het overige komt deze grief verderop aan de orde.
Grieven 4 en 8 in het principaal appel slagen en deze leiden reeds tot vernietiging van het vonnis. Als gezegd: de vordering van Samco is louter gebaseerd op art. 3, niet op art. 4 van de opleidingsovereenkomst (als dat al zou kunnen). De vordering van Samco tot terugbetaling is niet toewijsbaar.
Grieven 5 en 6 kunnen onbesproken blijven, naar volgt uit r.o. 3.8.1.
Grief 7 verdedigt dat art. 3 van de opleidingsovereenkomst enkel iets bepaalt over de opeisbaarheid van de opleidingskosten, niet over de verschuldigdheid ervan. Deze uitleg zou leiden tot een zinledige bepaling en kan dus niet worden gevolgd, zodat deze grief faalt; voor het overige blijft deze constatering zonder gevolgen.
Grief 9 ziet op de verrekening van de loonvordering met de volgens Samco terug te vorderen opleidingskosten en slaagt net als grieven 4 en 8, omdat [appellant] die opleidingskosten niet hoefde terug te betalen zodat er niets te verrekenen viel.
Grief 10 heeft betrekking op de hoogte van de eventueel terug te vorderen kosten, en kan dus geheel buiten beschouwing blijven nu er geen kosten terug te vorderen zijn.
Het ging hier om een regulier ontslag op eigen verzoek met inachtneming van de geldende termijn. Daarvoor hoeft de werknemer geen grond op te geven.
Samco heeft als prod. 18 bij mva/mvg de CAO overgelegd. De salarisschalen welke golden per 1 januari 2014 zitten daar niet bij, maar wel de schalen per 1 januari 2013.
De tabel (pag 24/32) houdt in dat schaal 3 een maximum (100 %) kent van € 2.213,-- en schaal 5 van € 2.513,--. 80 % daarvan is resp. € 1.770,-- en € 2.010,--. De percentages hebben dus kennelijk betrekking op het maximum van de toepasselijke schaal.
Ook daarmee is naar ’s hofs oordeel niets miszegd. De hogere rang is immers gebaseerd op hogere eisen. Van een persoon die, mede omdat hij in de lagere rang/schaal/functie goed functioneerde, naar een hogere rang/schaal/functie is bevorderd, zal als regel niet verwacht kunnen worden dat hij in die hogere rang aanstonds naar verhouding even goed functioneert als hij in zijn vorige rang/schaal/functie deed; hij dient zich immers ten dele nog de hogere eisen en bijbehorende ervaring eigen te maken.
Volgens Samco had [appellant] geen dringende reden voor ontslag op staande voet.
De enige reden welke aan de orde is, bestaat in de niet-betaling op 24 oktober 2014. Andere redenen zijn niet genoemd. De toen opgegeven reden is genoegzaam, of niet. Het hof heeft daarover te oordelen. Voor bewijslevering leent dit zich niet.
Vordering 1 meer subsidiair komt niet aan de orde om dezelfde reden dat grief 10 in het principaal appel niet aan de orde komt.
Het bedrag waarop [appellant] recht had dient te worden verhoogd met de wettelijke verhoging als bedoeld in art. 7:625 BW, welke verhoging evenwel beperkt wordt tot 15 %. Wettelijke rente is toewijsbaar over het loon van oktober vanaf 24 oktober 2014 en het loon van november vanaf 24 november 2014. Wettelijke rente over de overige bedragen is toewijsbaar vanaf 1 december 2014.
Uitgangspunt is evenwel dat Samco het integrale door [appellant] aan haar betaalde bedrag c.q. ten onrechte met loon verrekende bedrag zal moeten terugbetalen, vermeerderd eventueel met wettelijke rente vanaf de dag waarop [appellant] had betaald.