ECLI:NL:GHSHE:2017:1533

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 april 2017
Publicatiedatum
7 april 2017
Zaaknummer
16/03450
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkte aftrekbare kosten voor onderhoud van een monumentenpand na verbouwing

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van kosten voor het onderhoud van een monumentenpand. De belanghebbende, eigenaar van een monumentenpand, had in 2013 een bestaande aanbouw afgebroken en een nieuwe, grotere aanbouw gebouwd. De Inspecteur van de Belastingdienst had het grootste deel van de door de belanghebbende opgevoerde kosten gecorrigeerd. In geschil was of de kosten van de vervanging van de aanbouw als aftrekbare onderhoudskosten konden worden aangemerkt volgens artikel 6.31 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Het Hof oordeelde dat de uitgaven voor het verlengen en verhogen van de aanbouw niet als onderhoudskosten konden worden aangemerkt, maar als kosten van verbetering. De belanghebbende had onvoldoende bewijs geleverd dat de kosten van de verbouwing noodzakelijk waren voor het onderhoud van het monumentenpand. Het Hof stond alleen een bedrag van € 5.609 toe als aftrekbare kosten, bestaande uit de kosten voor het herstel van het dak en de vervanging van de cv-ketel. De belanghebbende had ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, omdat in 2014 soortgelijke kosten wel in aftrek waren toegestaan, maar het Hof oordeelde dat dit beroep niet opging omdat de Inspecteur zich in de eerdere aanslag expliciet had uitgesproken over de niet-aftrekbaarheid van de kosten.

De uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant werd bevestigd, en het hoger beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet kon vertrouwen op een wijziging in het standpunt van de Inspecteur, en dat de kosten van de verbouwing niet in redelijkheid als onderhoudskosten konden worden aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03450
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 7 juni 2016, nummer BRE 15/7896 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen aanslag.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 met aanslagnummer [aanslagnummer] een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.376. Gelijktijdig is bij beschikking aan belanghebbende € 506 belastingrente in rekening gebracht. De tegen de aanslag en de in rekening gebrachte belastingrente ingediende bezwaren zijn bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.
Van de Inspecteur is geen verweerschrift ontvangen.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 23 februari 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [A] en [B] .
1.5.
De Inspecteur heeft ter zitting alsnog het op 14 september 2016 gedagtekende verweerschrift overgelegd. Het verweerschrift is nimmer bij het Hof ingekomen, omdat de Inspecteur per abuis een onjuist postbusnummer heeft gebruikt. De Inspecteur heeft het onjuist geadresseerde verweerschrift niet retour ontvangen.
De zitting is onderbroken om belanghebbende en het Hof in de gelegenheid te stellen het verweerschrift te lezen. Nadat belanghebbende, desgevraagd, heeft aangegeven voldoende tijd te hebben gehad om kennis te nemen van de inhoud van het verweerschrift is het onderzoek ter zitting met instemming van belanghebbende hervat.
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende is eigenaar en bewoner van de woning gelegen aan de [adres] 26 te [woonplaats] (hierna: de woning). In 2013 is de bestaande aanbouw van de woning afgebroken en is aangevangen met de bouw van een nieuwe, grotere aanbouw. Terzake is in 2013 een bedrag van € 38.167 betaald. Daarnaast is in 2013 de cv-ketel vervangen voor een bedrag van € 2.011.
In de aangifte IB/PVV 2013 is een bedrag van € 32.142 ( 80% van € 38.167 + € 2.011, totaal € 40.178) als kosten voor rijksmonumentenpanden in aftrek gebracht.
2.2.
Ultimo 2013 was de bouw van de aanbouw nog niet voltooid. In 2014 is ook nog een bedrag betaald.
2.3.
Op 29 november 2011 heeft belanghebbende bij de gemeente [D] voor de woning een omgevingsvergunning aangevraagd. Als Projectomschrijving is vermeld: ‘bestaande aanbouw vervangen/vergroten en verdieping uitbreiden’.
2.4.
Namens de Inspecteur is door de heer [C] , Taxateur Waardeonderzoek (hierna: de taxateur), onderzoek gedaan naar de vervanging van de aanbouw als vermeld in 2.1. Ter zake van zijn bevindingen schrijft de taxateur op 22 juni 2015, voor zover hier van belang:
‘De werkzaamheden hebben betrekking op de vervanging en vergroting van een aanbouw.
Er is geen inspectierapport waarin de bouwkundige staat wordt beschreven.
Belanghebbende heeft me enkele foto’s verstrekt van de oude toestand. Daaruit komt niet duidelijk naar voren, dat er veel gebreken aanwezig waren. Ik krijg wel een bedenkelijke indruk van de pannen van het lessenaarsdak en de loodaansluitingen.
[belanghebbende] heeft me nog een deel van het taxatierapport uit 2011 toegestuurd, waarin wordt vermeld dat er diverse lekkages zullen worden verholpen. Ik acht het zeer wel mogelijk, dat dit ook ter plaatse van de aanbouw nodig was.
De vroegere aanbouw was slechts 2.05m diep. De nieuwe aanbouw is 5.15m diep.
De bouwtekening vermeldt: ‘plan voor het uitbreiden van een woonhuis’.
Ook de verleende omgevingsvergunning vermeldt: ‘het uitbreiden van een woning’.
Naar mijn oordeel hebben de werkzaamheden niet zozeer tot doel gehad om onderhoud te plegen, maar om een grotere keukenruimte te creëren.
Het is wel aannemelijk, dat er – in bescheiden mate – herstelwerkzaamheden aan het dak nodig waren. Er is niet aannemelijk gemaakt, dat er herstelwerkzaamheden nodig waren aan bijvoorbeeld wanden, vloeren en houtwerk van ramen en deur in de achtergevel.
Ik adviseer je om de onderhoudskosten t.z.v. deze aanbouw (i.c. de herstelkosten van het lessenaarsdak) te bepalen op € 5.000,-.
Daarnaast is de cv-ketel vervangen. De vervangingskosten van de bestaande ketel bedragen € 2.011,-.
De onderhoudskosten komen hiermee uit op € 7.011.’
2.5.
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2013 de door de taxateur geschatte kosten van € 5.000 voor de vervanging van het dak van de aanbouw en de kosten van de vervanging van de cv-ketel van € 2.011, totaal € 7.011, vermenigvuldigd met 80% is € 5.609, als kosten voor rijksmonumentenpanden in aftrek toegestaan.
De aanslag over het jaar 2013 heeft als dagtekening 9 september 2015.
2.6.
De in 2014 gedane uitgaven voor de bouw van de nieuwe aanbouw zijn door belanghebbende in de aangifte IB/PVV 2014 eveneens als kosten voor rijksmonumentenpanden in aftrek gebracht op het belastbaar inkomen uit werk en woning. Terzake is door de Inspecteur geen correctie aangebracht. De aanslag IB/PVV 2014 is conform de aangifte IB/PVV 2014 met dagtekening 5 april 2016 opgelegd.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of, en zo ja in hoeverre, de kosten van de vervanging van de aanbouw van de woning in 2013 kunnen worden aangemerkt als aftrekbare kosten voor het onderhoud van een monumentenpand.
Belanghebbende is de opvatting toegedaan dat de in 2013 gemaakte kosten van de vervanging van de aanbouw tot een beloop van € 32.142 aftrekbaar zijn, de Inspecteur dat die kosten aftrekbaar zijn tot het bedrag van € 5.609.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.3.
Ter zitting is daaraan, zakelijk weergegeven, door partijen het volgende toegevoegd:
Belanghebbende
  • Ik wil de woning in bruikbare staat houden. Als de aanbouw in goede staat was, had ik de werkzaamheden voor de aanbouw niet laten verrichten. De aanbouw was al bij de aankoop gedateerd. Ik probeer al twee jaar aan te tonen dat de staat matig is.
  • Ik kan mij niet voorstellen dat ik ter zitting bij de Rechtbank het volgende heb opgemerkt, zoals is vermeld in het proces-verbaal van de zitting: “Het onderhoud was nodig. Het dak lekte op meerdere plaatsen. Voor het overige was alles gedateerd, maar de staat ervan was verder goed.”
  • In een eerder stadium, in de bezwaar- en de beroepsfase, heb ik bij wijze van compromis een pro rata aftrek voorgesteld
  • De staat van onderhoud volgt uit het taxatierapport van 1995. Daar staat bij ‘uitwendig’ aangegeven: ‘redelijk tot matig’. Gedurende de 18 jaren daarna is er geen onderhoud gepleegd. In de jaren vóór 2013 heb ik geen aftrek wegens onderhoud geclaimd.
De Inspecteur
- Ik weet zeker, ik kan het mij nog goed herinneren, dat belanghebbende tijdens de zitting bij de Rechtbank heeft gezegd dat het dak op meerdere plaatsen lekte, en dat voor het overige alles gedateerd was, maar dat de staat ervan verder goed was.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslag en de beschikking belastingrente tot nihil. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Relevante wettelijke regeling
4.1.
Artikel 6.31 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (wettekst 2013, hierna: Wet IB 2001) bepaalt:
‘1. Als uitgaven met betrekking tot een monumentenpand worden in aanmerking genomen 80% van de drukkende onderhoudskosten. De eerste volzin is slechts van toepassing indien het een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111 betreft of indien het een bezitting betreft die volgens artikel 5.1 in de belastingheffing wordt betrokken en waarvan de waardeveranderingen de belastingplichtige direct of indirect grotendeels aangaan.
2. Onder monumentenpand wordt verstaan een pand dat is ingeschreven in een van de registers, bedoeld in artikel 6 of artikel 7 van de Monumentenwet 1988.
3. Onderhoudskosten van een monumentenpand zijn de kosten van werkzaamheden daaraan voor zover die ertoe hebben gestrekt het pand, zoals dat bij aanvang van de werkzaamheden bestond, in bruikbare staat te herstellen of te houden en in redelijkheid zijn gemaakt.’
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de woning een eigen woning is als bedoeld in artikel 3.111 Wet IB 2001 en evenmin dat de woning een monumentenpand betreft in de zin van artikel 6.31, tweede lid, Wet IB 2001.
4.3.
Hetgeen partijen verdeeld houdt is of de kosten van vervanging van de aanbouw kunnen worden aangemerkt als aftrekbare kosten voor het onderhoud van een monumentenpand. De bewijslast dat sprake is van aftrekbare kosten, en tot welk bedrag, rust op belanghebbende.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten van herstel van het dak en de kosten van de vervanging van de cv-ketel van in totaal € 7.011, vermenigvuldigd met 80%, is € 5.609, in ieder geval als aftrekbare kosten kunnen worden aangemerkt.
4.3.1.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de aanbouw in zo’n slechte staat van onderhoud verkeerde dat hem niets anders restte dan de aanbouw te vervangen. Belanghebbende heeft zijn standpunt onderbouwd met foto’s om zodoende lekkages en roestvorming op de afzuigkap te tonen. Daarnaast heeft belanghebbende een uit 1995 stammend taxatierapport van zijn woning overgelegd waaruit zou blijken dat sommige onderdelen van de woning toen al als ‘matig tot redelijk’ werden gekwalificeerd. Belanghebbende stelt dat sedertdien geen onderhoud meer is gepleegd en dat daaruit volgt dat die onderdelen ten tijde van de vervanging in een minder dan ‘matige staat’ hebben verkeerd. Ook heeft belanghebbende een gewijzigde offerte van de aannemer meegestuurd, waarin het BTW-tarief is aangepast, omdat er sprake is van renovatie. Volgens belanghebbende is renoveren het in bruikbare staat herstellen of houden van de woning.
4.3.2.
Belanghebbende beroept zich voorts, naar het Hof begrijpt, op het vertrouwensbeginsel, omdat de kosten voor de vervanging van de aanbouw, voor zover deze betrekking hebben op betalingen gedaan in 2014, in tegenstelling tot de kosten betaald in 2013, door de Inspecteur wel in aftrek zijn toegestaan. Belanghebbende stelt in dit verband dat hij mag verwachten dat ieder jaar volgens dezelfde regels door de Inspecteur wordt gehandeld.
4.3.3.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat niet gesteld kan worden dat de gehele vervanging van de aanbouw noodzakelijk was waardoor de uitgaven voor een belangrijk deel niet in redelijkheid zijn gemaakt en daarom niet voor aftrek in aanmerking komen. De Inspecteur verwijst in dit verband naar foto’s van de oude toestand. Hierop zouden geen gebreken zichtbaar zijn aan het metselwerk van de achtergevel en het houtwerk van ramen en deur. De houten betimmering aan de binnenzijde van de woning vertoont evenmin gebreken, aldus de Inspecteur.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de afgebroken aanbouw 2,05 meter diep was en de nieuwe aanbouw 5,15 meter diep. Voorts kan aan de hand van de foto’s en van de tot de stukken van het geding behorende bouwtekeningen worden vastgesteld dat het plafond van de nieuwe aanbouw is verhoogd ten opzichte van de afgebroken aanbouw. Naar het oordeel van het Hof kunnen de uitgaven die betrekking hebben op het verlengen en verhogen van de aanbouw niet worden aangemerkt als kosten die zijn gemaakt om de aanbouw in bruikbare staat te herstellen of te houden. Dergelijke kosten betreffen geen onderhoudskosten, maar kosten van verbetering, en zijn als zodanig niet te beschouwen als aftrekbare onderhoudskosten van een monumentenpand in de zin van artikel 6.31 Wet IB 2001.
4.5.
Naar het oordeel van het Hof kan voor wat betreft de uitgaven die betrekking hebben op het vervangen van de afgebroken aanbouw, behoudens voor zover het kosten van herstel van het dak en de kosten van de vervanging van de cv-ketel betreffen, evenmin worden gesproken van werkzaamheden die ertoe hebben gestrekt om de aanbouw, zoals die bij de aanvang van de werkzaamheden bestond, in bruikbare staat te herstellen of te houden. Belanghebbende heeft hiervoor onvoldoende aangedragen. Het daartoe door hem ingebrachte taxatierapport uit 1995 geeft geen inzicht in de onderhoudstoestand ten tijde van de vervanging van de aanbouw in 2013, en is reeds om die reden niet bruikbaar. De omstandigheid dat de offerte van de aannemer is aangepast in verband met het tijdelijk verlagen van het BTW-tarief ingeval van renovatie en herstel van woningen geeft evenmin enig inzicht in de onderhoudstoestand van de oorspronkelijke aanbouw. Daarbij komt dat de verlaging van het BTW-tarief ingeval van ‘renovatie en herstel van woningen’ blijkens het Besluit van 28 februari 2013, nr. BLKB/2013/305M,
Stcrt.2013, 5491, ruim diende te worden opgevat, gegeven het feit dat daaronder niet alleen het onderhouden van de woning, maar tevens vernieuwen, vergroten, herstellen of vervangen van de woning moest worden begrepen. Renovatie kan derhalve zowel op onderhoud als verbetering zien, en belanghebbende maakt niet aannemelijk dat, behoudens de kosten van herstel van het dak en de kosten van de vervanging van de cv-ketel, sprake is van aftrekbare onderhoudskosten.
Tot slot kent het Hof betekenis toe aan hetgeen belanghebbende verklaard heeft ter zitting van de Rechtbank dat de staat van de aanbouw, behoudens het dak, alhoewel gedateerd, verder goed was. Het Hof heeft geen reden om te twijfelen aan de weergave van het proces-verbaal, opgemaakt ter zitting van de Rechtbank, en ondertekend door de voorzitter en de griffier, te meer niet nu de Inspecteur verklaard heeft zich de uitlatingen van belanghebbende te herinneren, zoals deze zijn weergegeven in het proces-verbaal.
4.6.
Voor zover belanghebbende een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, omdat de in 2014 in aftrek gebrachte kosten van de aanbouw wel in aftrek zijn toegelaten, faalt het. Pas nadat de aanslag IB/PVV 2013, gedagtekend 9 september 2015, is opgelegd, en nadat de Inspecteur uitspraak heeft gedaan op het tegen de aanslag IB/PVV 2013 gemaakte bezwaar, gedagtekend 24 november 2015, heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2014, gedagtekend 5 april 2016, opgelegd.
In aanmerking genomen dat de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2013 en in zijn uitspraak op het daartegen ingediende bezwaar zich uitdrukkelijk en gemotiveerd op het standpunt had gesteld dat de uitgaven voor de nieuwe aanbouw voor het merendeel niet in aftrek konden worden aanvaard, kan niet anders worden geoordeeld dan dat belanghebbende aan de kort nadien opgelegde aanslag IB/PVV 2014 niet het vertrouwen kon ontlenen dat de Inspecteur van zijn voor de aanslag IB/PVV 2013 ingenomen standpunt was teruggekomen, te meer niet nu de Inspecteur geen nadrukkelijk standpunt heeft ingenomen ten aanzien van de in 2014 voor de nieuwe aanbouw gedane uitgaven (vergelijk Hoge Raad 20 december 2002, nr. 37 102, ECLI:NL:HR:2002:AE1116, BNB 2003/184).
Slotsom
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep ongegrond, en
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 6 april 2017 Door P.A.M. Pijnenburg, P.A.G.M. Cools, voorzitter, W.A. Sijberden, in tegenwoordigheid van L. van Kruiningen, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.