Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 9 juni 2015 heeft belanghebbende daarop gereageerd.
2.Feiten
Artikel 5
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4.Gronden
Na de heropening van het onderzoek op grond van artikel 8:68 van de Awb in het najaar 2015, was met partijen een zitting op 15 april 2016 afgesproken. Belanghebbende heeft bij brief van 2 april 2016, derhalve kort vóór de afgesproken datum waarop deze zitting zou plaatsvinden, een verzoek tot getuigenverhoor en een verzoek tot uitstel van de zitting ingediend. Deze verzoeken zijn door het Hof ingewilligd. Nadat de voormalige gemachtigde vervolgens te kennen had gegeven niet langer als raadsman te zullen optreden, is belanghebbende in de gelegenheid gesteld om een nieuwe raadsman te zoeken en is tevens afgesproken dat het getuigenverhoor op 14 oktober 2016 zou plaatsvinden. Vlak voor het geplande getuigenverhoor heeft echter de nieuwe gemachtigde verzocht om uitstel van de geplande zitting. De behandeling van de zaak heeft bij het Hof langer geduurd als gevolg van al deze aan belanghebbende te wijten omstandigheden.
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht,
- verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraken op bezwaar,
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 29.370,
- vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig,
- vernietigt de boetebeschikking,
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 246 vergoedt, en
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.475.