3.6.Het
hofoordeelt als volgt.
Met haar grief stelt de vrouw de verevening van de pensioenen van partijen aan de orde. Zij verzoekt het hof:
- vast te stellen welke buitenlandse pensioenen voor verevening vatbaar zijn en of daarbij ook verevend moet worden over de voorhuwelijkse periode;
- veroordeling van de man mee te werken aan die verevening, zo mogelijk volgens het voorstel van mw. [adviseur] .
(Zie inl. vz, pt. 21 en sub X; beroepschrift, pt. 14 en 16 en petitum pt. C, en het verhandelde ter zitting.) Zó heeft de man, blijkens zijn verweerschrift en het verhandelde ter zitting, de grief en het petitum van de vrouw ook opgevat.
De man vordert: inzage in de pensioenbrieven, en een pensioenberekening.
Het hof zal eerst de vordering van de man om inzage en een pensioenberekening beoordelen, en daarna de grieven van de vrouw.
Inzage in en berekening van het pensioen in eigen beheer (Mr. [Beheer] Beheer B.V [Beheer] BV)
Tussen partijen is niet in geschil dat het pensioen in Mr. [Beheer] Beheer B.V. (althans de pensioen-BV van de vrouw) verevend moet worden, ook voor zover dit is opgebouwd tijdens de duur van de samenwoning. De vordering van de man de vrouw te veroordelen de pensioenbrieven over die periode over te leggen, zal daarom worden toegewezen (zie art. 9 Wvps, art. 15 van de samenlevingsovereenkomst en hetgeen daarover hiervóór werd overwogen).
Overigens zullen de verzoeken van de man worden afgewezen. De door de man verzochte berekening behoeft de vrouw niet te maken, aangezien zij al een berekening van haar in eigen beheer opgebouwde pensioen heeft overgelegd als onderdeel van het voorstel van mw. [adviseur] (brief van 29 april 2016, prod. 13). Voor een dwangsom bestaat geen reden, nu partijen het eens zijn over de verevening van het pensioen in eigen beheer en de man niets heeft aangevoerd waaruit blijkt dat de vrouw haar verplichting de pensioenbrieven over te leggen niet zal nakomen.
Voorstel mw. [adviseur] (onderdeel (ii) van de grief)
Het voorstel van mw. [adviseur] van 8 mei 2014 (prod. 121), dat neerkomt op een netto-vermogensverrekening, gaat uit van twee voorwaarden. Ten eerste dat partijen over en weer afzien van eventuele rechten op bijzonder nabestaandenpensioen en ten tweede dat partijen de Wet verevening pensioenrechten niet van toepassing verklaren. De man heeft met deze voorwaarden echter niet ingestemd. Het hof ziet voorts geen grond de man te verplichten in te stemmen met deze voorwaarden. In zoverre faalt daarom de grief.
Hetzelfde geldt voor het voorstel van mw. [adviseur] van 15 juli 2015 (prod. 13 in hb, van de vrouw). Ook dat gaat ervan uit dat de man afstand zal doen van zijn bijzonder nabestaandenpensioen, hij diverse ouderdomspensioenen zal converteren en er nog een verrekenafspraak moet worden gemaakt (p. 3), en ook hiermee heeft de man niet ingestemd en is niet gebleken van een grond de man daartoe te verplichten. Nu de grief in zoverre faalt, heeft de vrouw geen belang bij haar verzoek om informatie die volgens mw. [adviseur] nog ontbreekt. Uit het memo (prod. 121) of het voorstel (prod. 13 in hb van de vrouw) valt overigens niet op te maken welke informatie er volgens mw. [adviseur] nog zou ontbreken (die de man vervolgens zou moeten aanleveren). De slotsom is dat de grief op dit onderdeel (ii) faalt.
Voorhuwelijkse pensioenaanspraken (onderdeel (iii) van de grief)
Partijen hebben op 1 februari 2006 een “samenlevingscontract” gesloten (prod. 61 van de vrouw). Deze overeenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:
2. Ten aanzien van de tijdens de duur van de samenwoning opgebouwde pensioenrechten voor ouderdomspensioen zal bij het beëindigen van de samenwoning anders dan door overlijden een verevening plaats hebben overeenkomstig de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
Duur
Artikel 16
Deze overeenkomst eindigt:
(…)
d. door huwelijk van partijen (…)
behoudens voorzover zulks uit de aard van de verplichtingen in deze overeenkomst anders voortvloeit."
De man doet voor zijn betoog dat het recht op verevening van voorhuwelijkse pensioenrechten “blijkbaar” is komen te vervallen een beroep op art. 12 van de huwelijkse voorwaarden, dat luidt als volgt:
“[1] In geval van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding (…) en voorzover de ene echtgenoot na de huwelijkssluiting en voor de echtscheiding (…) pensioenrechten heeft opgebouwd, heeft de andere echtgenoot recht op pensioenverevening overeenkomstig de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding”(…).”
Waar het dan op aankomt is de uitleg van de samenlevingsovereenkomst en de huwelijkse voorwaarden.
In het Haviltex-arrest (13 maart 1981, NJ 1981, 635), heeft de Hoge Raad de voor uitleg van overeenkomsten aan te leggen maatstaf als volgt geformuleerd:
“De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van pp. is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die pp. in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen pp. behoren en welke rechtskennis van zodanige pp. kan worden verwacht.”
Zie aldus ook HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3303, rov. 3.3.3. Bij deze uitleg dient de rechter rekening te houden met alle bijzondere omstandigheden van het gegeven geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen (HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493). Voor de uitleg van huwelijkse voorwaarden geldt (nog) het volgende: “(…) volgens vaste rechtspraak [dient] de uitleg van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden (…) te geschieden aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Hierbij komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijze aan de bepalingen in de overeenkomst mochten toekennen en aan hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Te denken valt aan de bewoordingen en context van de bepaling, de totstandkomingsgeschiedenis, aard en uitvoering van de overeenkomst, alsmede de hoedanigheid en deskundigheid van partijen. De Haviltex-maatstaf brengt mee dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die de bewoordingen waarin deze bepalingen zijn gesteld, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift vaak wel van groot belang. Bij toepassing van de Haviltex-maatstaf bij de uitleg van huwelijkse voorwaarden komt mede gewicht toe aan hetgeen de notaris in het kader van zijn voorlichting aan partijen heeft meegedeeld omtrent de inhoud en strekking van de bepalingen in de huwelijkse voorwaarden, en aan de betekenis die veel voorkomende bepalingen daarin volgens notarieel gebruik normaal gesproken hebben. De uitleg wordt derhalve uiteindelijk bepaald door de omstandigheden van het geval. De rechter is niet verplicht bij zijn uitleg andere dan de door partijen over en weer naar voren gebrachte gezichtspunten in zijn overwegingen te betrekken.” (Conclusie van AG Rank-Berenschot voor HR 25 februari 2011, LJN: BO7277, pt. 2.4 (voetnoten weggelaten).)
In het licht van deze maatstaven stelt het hof voorop dat de man heeft nagelaten uit te leggen waarom bij de omzetting van een samenlevingsovereenkomst in een huwelijk partijen afstand zouden doen van op grond van die overeenkomst verkregen vereveningsaanspraken. Die uitleg had de man temeer moeten geven, omdat ook ten tijde van de samenleving, op grond van art. 1 van de samenlevingsovereenkomst, al de verzorgingsverplichting van art. 1:81 BW gold en pensioenverevening als uitdrukking van die verplichting mag worden beschouwd (zie, in die zin, ook HR 5 april 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9113, rov. 3.2.3). De man voert ook onvoldoende aan dat er op wijst dat de aanspraken op verevening zijn komen te vervallen. Art. 4 Wvps biedt weliswaar de mogelijkheid het regime van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding ook te laten gelden voor het pensioen opgebouwd in de jaren voorafgaand aan het huwelijk, maar dat partijen niet hebben gekozen voor die uitbreiding van het wettelijke regime betekent geenszins dat zij daarmee afstand hebben gedaan van hun vóór het huwelijk (op grond van de samenlevingsovereenkomst) opgebouwde vereveningsaanspraken. Verevening op grond van de wet verschilt ook in belangrijke mate van verevening op grond van een samenlevingsovereenkomst. De Wet voorziet bijvoorbeeld in een “eigen” recht voor de vereveningsgerechtigde op uitbetaling jegens het uitvoeringsorgaan (art. 2 lid 2 Wvps). Voor zover de man met zijn opmerking dat de samenlevingsovereenkomst is geëindigd door het huwelijk van partijen, heeft willen betogen dat dát verevening van voorhuwelijkse pensioenaanspraken belet, gaat de man eraan voorbij dat in art. 16 sub d van samenlevingsovereenkomst de clausule is opgenomen “behoudens voorzover uit de aard van de verplichtingen in deze overeenkomst anders voortvloeit”. Op de betekenis daarvan, gelet ook op hetgeen hiervóór werd overwogen over het uitgangspunt dat ten grondslag ligt aan de verplichting tot verevening (de verzorgingsplicht), had de man moeten ingaan, hetgeen hij heeft nagelaten.
Anders dan de man meent, is de verplichting tot verevening van de tijdens de duur van de samenwoning opgebouwde pensioenrechten voor ouderdomspensioen dus niet vervallen. Dat die verevening alleen zou zien op Nederlandse pensioenrechten en niet op buitenlandse pensioenen die binnen het materiële toepassingsgebied van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding vallen, heeft de man niet aangevoerd (ofschoon dat wel op zijn weg had gelegen, mede omdat de samenlevingsovereenkomst die Wet, samengevat, van overeenkomstige toepassing verklaart) en daarvan is het hof ook niet gebleken.
Buitenlandse pensioenen (onderdeel (i) van de grief)
Het is de vrouw te doen om de volgende buitenlandse pensioenen: WPS-deferred compensation plan, het Grundkonto en de Teva-Allianz-regeling
WPS-deferred compensation plan
Dit pensioen is voorwerp van grief V, die hieronder afzonderlijk zal worden beoordeeld.
Grundkonto
In het overzicht van [adviseur 2] (prod. 101 van de man) staat dat het Grundkonto een pensioenvoorziening is die verevend moet worden (overzicht sub 2 en sub 5). Anders dan de man meent (met zijn verwijzing naar het overzicht van [adviseur 2] ), dient echter niet alleen de opbouw van dit pensioen in de huwelijkse periode verevend te worden (daarmee stemt de man uitdrukkelijk in; brief van 25 april 2016, p. 2, een-na-laatste alinea), maar ook de opbouw daarvan tijdens de (voorhuwelijkse) samenwoning. Zie de beoordeling van onderdeel (iii) van de grief hiervóór.
Bij het overzicht van [adviseur 2] staat nog vermeld dat de opbouw van het pensioen in de huwelijkse periode heeft plaatsgevonden tot 1 juli 2011 (einde dienstverband); de vrouw heeft dit niet weersproken (mw. [adviseur] gaat zelfs uit van de juistheid van die datum, prod. 13 in hb van de vrouw, p. 6, onderaan). Het hof volgt partijen hierin.
De Teva-Allianz-regeling
In het overzicht van [adviseur 2] (prod. 101 van de man) staat dat de Teva-Allianz-regeling een pensioenvoorziening is die verevend moet worden (overzicht, sub 4 en sub 5). Bij het overzicht staat nog vermeld dat de opbouw van het pensioen in deze regeling volledig na 1 juli 2012 heeft plaatsgevonden. Dat dit onjuist zou zijn heeft de vrouw niet aangevoerd, noch in haar beroepschrift, noch in haar brief van 29 april 2016, noch bij de mondelinge behandeling. Van de juistheid van de datum van 1 juli 2012 moet daarom worden uitgegaan. Voorts staat bij het overzicht nog dat het niet redelijk zou zijn om vanaf die datum te verevenen, omdat partijen na 1 juli 2012 “geen enkele band meer met elkaar hebben”, dat partijen voor de verrekening van het inkomen en vermogen ook zijn uitgegaan van die datum en dat bij de door de man te betalen alimentatie geen rekening mocht worden gehouden met de verplichting van de man pensioen op te bouwen bij Teva-Allianz. Deze omstandigheden zijn evenwel onvoldoende voor afwijking van art. 2 lid 1 Wvps (dat, in samenhang met art. 1 en art. 3 Wvps, samengevat, bepaalt dat de pensioenaanspraken opgebouwd tot aan de echtscheiding (hier: op 1 mei 2015) verevend moeten worden). Ten aanzien van de bij Teva-Allianz opgebouwde pensioenaanspraken heeft de vrouw daarom recht op verevening.
Conclusie buitenlandse pensioenen
Op dit onderdeel (i) slaagt de grief van de vrouw.
Het hof zal vaststellen dat de vrouw op grond van art. 2 lid 1 Wvps recht heeft op verevening van het Grundkonto-pensioen, partijen genoegzaam bekend, voor zover opgebouwd vanaf 28 december 2006 (de “huwelijkssluiting”) tot 1 juli 2011 (datum einde pensioenopbouw vanwege einde dienstverband). Bij de door de vrouw verzochte veroordeling van de man daaraan zijn medewerking te verlenen, heeft zij geen belang, omdat die verplichting al uit de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding voortvloeit.
Voorts zal het hof vaststellen dat de vrouw op grond van art. 15 van de samenlevingsovereenkomst recht heeft op verevening van het Grundkonto-pensioen, partijen genoegzaam bekend, overeenkomstig de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, voor zover dit pensioen is opgebouwd in de periode van 1 februari 2006 (datum sluiting samenlevingsovereenkomst) tot 28 december 2006 (datum huwelijk), en zal het hof de man veroordelen aan die verevening zijn medewerking te verlenen.
Het hof zal vaststellen dat de vrouw op grond van art. 2 lid 1 Wvps recht heeft op verevening van het Teva-Allianz-pensioen, partijen genoegzaam bekend, voor zover opgebouwd vanaf 1 juli 2012 tot 1 mei 2015 (datum echtscheiding). Bij de door de vrouw verzochte veroordeling van de man daaraan zijn medewerking te verlenen, heeft zij geen belang, omdat die verplichting al uit de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding voortvloeit.
Het Deferred Compensation Plan (grief V in principaal appel)