ECLI:NL:HR:2002:AD9113
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- H.A.M. Aaftink
- D.H. Beukenhorst
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Verdeling van pensioenrechten na echtscheiding en de toepassing van de Wet verevening pensioenrechten
In deze zaak gaat het om de verdeling van pensioenrechten na de echtscheiding van partijen, die op 22 september 1986 is uitgesproken. De vrouw, eiseres tot cassatie, heeft de man, verweerder in cassatie, gedagvaard voor de Rechtbank te Arnhem met het verzoek om de verdeling van de gemeenschap vast te stellen. De Rechtbank heeft in een eindvonnis van 10 september 1998 de verdeling van de pensioenrechten vastgesteld, waarbij de vrouw aan de man een bedrag moest betalen dat was gebaseerd op hun pensioenopbouw tijdens het huwelijk. De vrouw heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem, dat het vonnis heeft bekrachtigd in een arrest van 22 februari 2000. De vrouw heeft vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad, die op 5 april 2002 uitspraak deed.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen. De zaak draaide om de vraag of de pensioenrechten op een andere manier verdeeld konden worden, met een beroep op de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. De vrouw stelde dat de aan de man toe te delen pensioenrechten gematigd moesten worden, maar het Hof oordeelde dat de omstandigheden van de zaak niet leidden tot een analogische toepassing van deze wet. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de verdeling van de pensioenrechten moest plaatsvinden op basis van de gemeenschap van goederen waarin partijen waren gehuwd, en niet op basis van de verzorgingsplicht die aan de wet ten grondslag ligt.
De Hoge Raad compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit arrest is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de verdeling van pensioenrechten na echtscheiding en de toepassing van de relevante wetgeving.