Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 4473970 VV EXPL 15-108)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties (nr. 10 tot en met 13);
- de memorie van antwoord met drie producties (nr. 11 tot en met 13).
3.De beoordeling
a. [geïntimeerde] , geboren op [geboortedatum] 1984, is op 17 juni 2003 bij [appellante] in dienst getreden voor een bepaalde tijd, als aankomend commercieel medewerker binnendienst, tegen een salaris van € 883,77 bruto per maand. Hij is in 2003 begonnen met een Mbo-opleiding marketing en communicatie, waarvoor partijen een studiekostenovereenkomst zijn overeengekomen. Vanaf 1 augustus 2004 bedroeg zijn salaris € 1.200,00 bruto per maand (dagvaarding in hoger beroep, productie 10).
“2. Non-concurrentie
Werknemer zal na beëindiging van de arbeidsovereenkomst gedurende 1 jaar al dan niet in dienstverband, geen producten voeren of leveren aan prospects of klanten van werkgever die gelijk, gelijksoortig of aanverwant zijn aan producten van werkgever. Daarnaast is het werknemer verboden om binnen 1 jaar na beëindiging van het dienstverband werkzaam te zijn bij een bedrijf dat gelijksoortige producten als werkgever verhandelt, ontwikkelt of produceert. De kern van het bovenstaande is dat:
1) Door de nieuwe activiteiten van de werknemer de werkgever geen schade mag ondervinden;
2) Werknemer niet bovenmatig gehinderd mag worden in het uitoefenen van zijn beroep.”
c. [geïntimeerde] heeft in 2005 of 2006 zijn Mbo-opleiding afgerond.
per 1 januari 2007 € 1.700,00
per 1 januari 2008 € 2.000,00
per 1 april 2008 € 2.065,00
per 1 juli 2008 € 2.500,00
per 1 januari 2009 € 2.650,00 en
per 1 april 2010 € 2.703,00 bruto per maand ( [appellante] productie 5 in eerste aanleg).
per 1 februari 2011 € 2.771,00
per 1 maart 2012 € 2.826,00
per 1 maart 2013 € 2.883,00 en
per 1 juli 2014 € 3.200,00 bruto per maand ( [appellante] productie 5 in eerste aanleg).
commercieel/technisch adviseur, tegen een salaris van € 3.200,00 bruto per maand exclusief vakantiebijslag en met als bijlage een identiek concurrentiebeding zoals hiervoor genoemd (dagvaarding in eerste aanleg, productie 4). [geïntimeerde] heeft hiermee niet ingestemd.
Subsidiair leidt een belangenafweging tot schorsing van het concurrentiebeding, nu het beding voor [geïntimeerde] , gezien de in het geding zijnde belangen, onnodig ruim en belastend is (dagvaarding in eerste aanleg, punten 40-51).
heeft op deze gronden primair verzocht om bij wege van voorlopige voorziening het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst van 13 juni 2005 te schorsen voor zover het de indiensttreding als technisch consultant (met name gericht op spantechniek en schroefdraadmachines) bij Spanpartner betreft, en [appellante] te veroordelen tot betaling van zijn salaris c.a. over de maand september 2015 zonder dat hier studiekosten op in mindering kunnen worden gebracht, en subsidiair [appellante] te veroordelen om aan hem een (voorschot)vergoeding toe te kennen voor iedere maand dat hij aan het concurrentiebeding wordt gehouden, met veroordeling van [appellante] tot betaling van buitengerechtelijke incasso- en proceskosten.
spoedeisend belang
(1) sprake is van een wijziging in de arbeidsverhouding van zo ingrijpende aard dat
(2) het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder gaat drukken.
[appellante] bestrijdt met grief 3 het oordeel van de kantonrechter dat het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder zou zijn gaan drukken. Het hof bespreekt daarom als eerste deze grief.
1) door de nieuwe activiteiten van [geïntimeerde] geen schade mag ondervinden en
2) [geïntimeerde] niet bovenmatig gehinderd mag worden in het uitoefenen van zijn beroep.
Hoewel [appellante] , naar het voorlopig oordeel van het hof, een gerechtvaardigd belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding is gelet op het voorgaande voorshands voldoende aannemelijk dat een vordering van [geïntimeerde] tot vernietiging van het concurrentiebeding door een bodemrechter (gedeeltelijk) zal worden toegewezen op grond dat hij door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van [appellante] . De enkele omstandigheid dat geen garantie bestaat dat [geïntimeerde] niet op enig moment (al dan niet voor Coomach BV) tewerk wordt gesteld in het verhandelen van aluminium profielen, is onvoldoende concreet en leidt niet tot een ander oordeel.