Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
2007-05-21
2007-06-17
-36948
>-000036948
2007-06-18
2007-07-15
”
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
binnende aangiftetermijn dient te geschieden met het indienen van een nieuwe aangifte en dat dit
buitenhet aangiftetijdvak met een correctiebericht moet gebeuren. Belanghebbendes bericht van 5 juli 2007 viel binnen de aangiftetermijn van zowel periode 6 als van periode 7 en kan derhalve niet als correctiebericht worden aangemerkt.
4.Gronden
niet is betaald, de Inspecteur de te weinig geheven belasting op die grond kan naheffen. Het Hof stelt vast dat belanghebbende over periode 6 en 7 van 2007 de loonheffingen op aangifte heeft voldaan, zodat die belasting is betaald in de zin van artikel 20, lid 1, eerste volzin, van de AWR. Dat de Inspecteur nadien tot terugbetaling van een deel van de betaalde belasting is overgegaan, doet niet aan deze betaling door belanghebbende af. Op grond van het voorgaande is op basis van de eerste volzin van artikel 20, lid 1, van de AWR derhalve geen naheffing mogelijk.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft belanghebbende gewezen op het boekenonderzoek dat in maart 2012 heeft plaatsgevonden. Bij dit boekenonderzoek is onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen over het jaar 2007 onderzocht.
In het rapport is vermeld dat de aangegeven loonheffingen overeenstemmen met de bedragen die op het loon van de werknemers zijn ingehouden en zijn afgedragen. Belanghebbende wijst erop de Inspecteur bij brief van 21 januari 2008 in kennis te hebben gesteld van de gedane teruggaaf. Nu de Inspecteur desondanks in het rapport expliciet en zonder voorbehoud heeft geconcludeerd dat de aangegeven loonheffingen overeenstemmen met de ingehouden en afgedragen loonheffingen, heeft de Inspecteur bewust het standpunt ingenomen dat de terugbetaling terecht was geschied. De daarna opgelegde naheffingsaanslag is in strijd met het vertrouwensbeginsel opgelegd, aldus belanghebbende.
hoogtevan de opgelegde naheffingsaanslag overweegt het Hof ten slotte het volgende.
Nu belanghebbende, na de verrekening van de aan haar teruggegeven € 13, per saldo € 993 aan de Belastingdienst heeft betaald, dient de naheffingsaanslag € 36.948 te bedragen. In zoverre is de opgelegde naheffingsaanslag onjuist. In het voorgaande ziet het Hof aanleiding om het oordeel van de Rechtbank over de proceskostenvergoeding en de vergoeding van het griffierecht in stand te laten.
5.Beslissing
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten;
- verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 36.948.