ECLI:NL:HR:2009:BG9883
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- P.J. van Amersfoort
- P. Lourens
- A.R. Leemreis
- E.N. Punt
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en teruggaafregeling
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 mei 2008, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan X v.o.f. te Z was opgelegd. De naheffingsaanslag betrof het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 30 juni 2005. De Inspecteur had de naheffingsaanslag gehandhaafd na bezwaar van belanghebbende, maar de Rechtbank te 's-Gravenhage verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de Inspecteur, waardoor de naheffingsaanslag werd verminderd tot nihil. De Inspecteur ging in hoger beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigde.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat artikel 20, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) geen grondslag biedt voor het naheffen van de ambtshalve teruggegeven omzetbelasting. Het Hof heeft overwogen dat het begrip 'betaald' in de AWR niet moet worden opgevat als het saldo van hetgeen op aangifte is voldaan en hetgeen ambtshalve is teruggegeven. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelt de Staatssecretaris in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de interpretatie van de teruggaafregeling en de voorwaarden waaronder naheffingsaanslagen kunnen worden opgelegd. De Hoge Raad bevestigt dat naheffing niet mogelijk is als de teruggaaf niet voortkomt uit een verzoek dat in de belastingwet is voorzien. Dit arrest biedt duidelijkheid over de toepassing van de AWR in situaties waarin belastingplichtigen teruggaaf van belasting hebben ontvangen en de voorwaarden waaronder deze teruggaaf kan worden herzien.