ECLI:NL:GHSHE:2016:750

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 maart 2016
Publicatiedatum
1 maart 2016
Zaaknummer
200.166.780_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële ontbinding van huurovereenkomst en toewijzing van huurvordering na niet verschijnen van directeur

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Pensioen Beheer B.V. en twee geïntimeerden, die in België wonen. De zaak betreft de ontbinding van een huurovereenkomst en de betaling van achterstallige huur. De kantonrechter had in eerste aanleg geoordeeld dat de directeur van Pensioen Beheer niet aanwezig was bij de comparitie, wat leidde tot de conclusie dat Pensioen Beheer haar verweren niet wenste te handhaven. Het hof oordeelt echter dat deze gevolgtrekking onterecht was, aangezien de advocaat van Pensioen Beheer de verweren had gehandhaafd en de directeur vooraf had aangekondigd afwezig te zijn vanwege een verblijf in het buitenland.

Het hof heeft de vorderingen van Pensioen Beheer in hoger beroep toegewezen, waarbij de huurovereenkomst gedeeltelijk werd ontbonden met ingang van 1 november 2013. De geïntimeerden werden veroordeeld tot betaling van € 9.555,-- aan achterstallige huur, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof oordeelde dat de geïntimeerden niet hadden aangetoond dat zij de huur in januari 2013 hadden opgezegd, en dat de huur over de maanden maart tot en met oktober 2013 alsnog moest worden toegewezen. De kosten van het geding in zowel eerste aanleg als hoger beroep werden ook aan de geïntimeerden opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.166.780/01
arrest van 1 maart 2016
in de zaak van
[pensioen beheer] Pensioen Beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als Pensioen Beheer,
advocaat: mr. V.E.J. Noelmans te Heerlen,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] , België,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ,
niet verschenen in hoger beroep, verstek verleend,
op het bij exploot van dagvaarding van 19 januari 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 22 oktober 2014, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen Pensioen Beheer als eiseres en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 2673669 \ CV EXPL 14-199)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep en de akte van uitreiking;
  • de memorie van grieven.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg. De producties bij de inleidende dagvaarding zijn overigens ten dele onvolledig (van de huurovereenkomst en de algemene voorwaarden zijn alleen de oneven pagina’s overgelegd).

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
 Bij huurovereenkomst van 12 oktober 2011 heeft Pensioen Beheer aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] met ingang van 1 november 2011 een woning gelegen aan de [adres] te [plaats] , Limburg, verhuurd voor een huurprijs van € 735,-- (inclusief een voorschot van € 95,-- op de vergoeding voor bijkomende leveringen en diensten) per maand. Ingevolge de huurovereenkomst diende de huur voor de eerste van elke kalendermaand te worden betaald.
 [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben in verband met het aangaan van de huur aan Pensioen Beheer een waarborgsom betaald ten bedrage van € 735,--.
 De directeur en enig aandeelhouder van Pensioen Beheer is de heer [directeur en enig aandeelhouder van pensioen beheer] (hierna: [directeur en enig aandeelhouder van pensioen beheer] ). Bij kwesties over de huurovereenkomst vormde [directeur en enig aandeelhouder van pensioen beheer] het aanspreekpunt voor [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] .
 [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben met ingang van december 2011 een huurachterstand laten ontstaan.
 Bij brief van 28 november 2012 heeft Pensioen Beheer [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gesommeerd de op dat moment bestaande huurachterstand van drie maanden (vermeerderd met administratiekosten en rente) te voldoen.
 Bij brief van 26 april 2013 heeft Pensioen Beheer [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gesommeerd de op dat moment bestaande huurachterstand van negen maanden (vermeerderd met administratiekosten en rente) te voldoen.
 [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben op enig moment het gehuurde verlaten en zijn naar België verhuisd. Met ingang van 5 augustus 2013 zijn [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] uitgeschreven uit de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Beek .
 Pensioen Beheer heeft de woning met ingang van 1 november 2013 verhuurd aan een derde.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vorderde Pensioen Beheer in eerste aanleg, na haar eis bij conclusie van repliek te hebben verminderd, samengevat:
 ontbinding van de huurovereenkomst met ingang van de datum van het te wijzen vonnis;
 hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot betaling van € 9.555,-- (14 maanden maal de maandelijkse huurprijs van € 735,--, verminderd met het bedrag van de waarborgsom ad € 735,--), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de betreffende huurtermijnen, zijnde de eerste dag van elke kalendermaand;
met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de proceskosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft Pensioen Beheer ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ten onrechte de huur over de maanden december 2011, februari 2012 en november 2012 tot en met oktober 2013 onbetaald hebben gelaten.
3.2.3.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben in eerste aanleg enkele verweren gevoerd. Die verweren zullen, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het vonnis van 22 oktober 2014 heeft de kantonrechter:
 [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] veroordeeld om aan Pensioen Beheer € 1.470,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 26 april 2013;
 Pensioen Beheer als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld;
 het meer of anders gevorderde afgewezen.
De door de kantonrechter toegewezen hoofdsom bestaat uit de achterstallige huur over de maanden december 2012, januari 2013 en februari 2013 (derhalve drie maal € 735,--), verminderd met het bedrag van de waarborgsom ad € 735,--.
3.4.1.
Omdat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in België wonen, heeft de zaak internationale aspecten. Het hof moet dus allereerst beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Die bevoegdheid is aanwezig nu het geschil betrekking heeft op de verhuur van in Nederland gelegen woonruimte. Overigens zijn [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in het geding in eerste aanleg verschenen zonder de bevoegdheid van de Nederlandse rechter te betwisten.
3.4.2.
Tussen partijen staat vast dat Nederlands recht van toepassing is op het onderhavige geschil.
3.5.
Pensioen Beheer heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. Pensioen Beheer heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog geheel toewijzen van haar vorderingen, zoals bij conclusie van repliek verminderd.
Met betrekking tot grief III, de huur over de maanden december 2011, februari 2012 en november 2012
3.6.1.
Het hof zal eerst grief III behandelen. Deze grief heeft betrekking op de huur over de maanden december 2011, februari 2012 en november 2012. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben in eerste aanleg als verweer tegen dit onderdeel van de vordering aangevoerd dat zij daarover een regeling hebben getroffen met Pensioen Beheer, inhoudende dat zij bepaalde werkzaamheden voor Pensioen Beheer zouden uitvoeren en dat zij in ruil daarvoor deze drie maanden huur niet meer behoefden te betalen. De kantonrechter heeft dat verweer gehonoreerd.
3.6.2.
Pensioen Beheer is met grief III tegen dat oordeel opgekomen. In de toelichting op de grief heeft Pensioen Beheer, evenals in eerste aanleg, uitdrukkelijk betwist dat de door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gestelde regeling is getroffen.
3.6.3.
De bewijslast dat de gestelde regeling is getroffen, rust op [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] . Zij hebben dat bewijs tot op dit moment niet geleverd. Aangezien zij in hoger beroep niet zijn verschenen en dus geen proceshandelingen kunnen verrichten, acht het hof geen termen aanwezig om hen op dit moment tot bewijslevering toe te laten. Het hof komt dus tot de conclusie dat de door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gestelde regeling niet is komen vast te staan. De huur over de drie genoemde maanden moet dus alsnog worden toegewezen. Grief III is dus gegrond.
Met betrekking tot grief II, de huur over de maanden maart 2013 tot en met oktober 2013
3.7.1.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben in eerste aanleg aangevoerd dat zij de huur in januari 2013 mondeling hebben opgezegd. De kantonrechter heeft dat verweer gehonoreerd en geoordeeld dat de huur dus, met inachtneming van een opzegtermijn van een kalendermaand, geëindigd is met ingang van 1 maart 2013 zodat de huurvordering niet toewijsbaar is voor zover betrekking hebbend op de maanden maart tot en met oktober 2013.
3.7.2.
Pensioen Beheer is met grief II tegen deze beslissing opgekomen. In de toelichting op de grief heeft Pensioen Beheer, evenals in eerste aanleg, uitdrukkelijk betwist dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de huurovereenkomst in januari 2013 hebben opgezegd. Volgens Pensioen Beheer hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de huurwoning pas begin augustus 2013 verlaten zonder de huur op te zeggen.
3.7.3.
De bewijslast dat de huur in januari 2013 is opgezegd, rust op [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] . Zij hebben dat bewijs tot op dit moment niet geleverd. De stelling is overigens ook niet goed te verenigen met het feit dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] nog tot in augustus 2013 op het betreffende adres ingeschreven hebben gestaan. Aangezien [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in hoger beroep niet zijn verschenen en dus geen proceshandelingen kunnen verrichten, acht het hof geen termen aanwezig om hen op dit moment tot bewijslevering toe te laten. Het hof komt dus tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de huur in januari 2013 hebben opgezegd. De huur over de maanden maart 2013 tot en met oktober 2013 moet dus alsnog worden toegewezen. Grief II is dus gegrond.
Met betrekking tot grief I: gevolgen van het niet verschijnen van [directeur en enig aandeelhouder van pensioen beheer] bij de comparitie van partijen.
3.8.1.
De kantonrechter heeft in eerste aanleg een comparitie van partijen gelast. [directeur en enig aandeelhouder van pensioen beheer] is bij die comparitie van partijen niet verschenen. Namens Pensioen Beheer is wel haar advocaat verschenen. De kantonrechter heeft aan het niet verschijnen van [directeur en enig aandeelhouder van pensioen beheer] de conclusie verbonden dat Pensioen Beheer haar betwisting van de door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gevoerde verweren, die hiervoor bij de behandeling van de grieven II en III zijn besproken, niet kan of wenst te handhaven.
3.8.2.
Pensioen Beheer is tegen dat oordeel opgekomen met grief I. Ook die grief is naar het oordeel van het hof gegrond. Pensioen Beheer heeft de betreffende verweren in eerste aanleg bij conclusie van repliek uitdrukkelijk betwist en daarnaast heeft de advocaat van Pensioen Beheer de verweren ook bij de comparitie van partijen betwist. Bij deze stand van zaken lag het naar het oordeel van het hof niet voor de hand om aan het niet verschijnen van [directeur en enig aandeelhouder van pensioen beheer] , die vooraf had aangekondigd dat hij vanwege een verblijf in het buitenland niet aanwezig kon zijn, de gevolgtrekking te verbinden dat Pensioen Beheer haar betwisting van de verweren niet wenste te handhaven.
Conclusie en verdere afwikkeling
3.9.1.
Omdat de drie grieven doel hebben getroffen, zal het hof het vonnis vernietigen. Het hof zal, opnieuw rechtdoende, de vordering van Pensioen Beheer, zoals luidende na de vermindering van eis bij conclusie van repliek, alsnog toewijzen.
3.9.2.
De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst wordt daarbij aldus toegewezen dat de huurovereenkomst partieel wordt ontbonden, en wel voor de periode ingaande 1 november 2013 (vgl. HR 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2905 en HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW8307, NJ 2012/584).
3.9.3.
In de conclusie van de memorie van grieven ligt ook besloten dat Pensioen Beheer aanspraak maakt op vergoeding van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vervaldata van de betreffende huurtermijnen, zijnde de eerste dag van elke kalendermaand. Ook die vordering is toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de gevorderde hoofdelijkheid van de veroordeling, waartegen geen verweer is gevoerd.
3.9.4.
Het hof zal [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het geding in eerste aanleg en de kosten van het hoger beroep en die veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer 2673669 \ CV EXPL 14-199 tussen partijen gewezen vonnis van 22 oktober 2014;
opnieuw rechtdoende:
 ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning aan de [adres] in [plaats] partieel, en wel voor de periode met ingang van 1 november 2013;
 veroordeelt [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] om aan Pensioen Beheer € 9.555,-- (14 maanden maal de maandelijkse huurprijs van € 735,--, waarbij de laatste maand verrekend wordt met het bedrag van de waarborgsom ad € 735,--), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de betreffende huurtermijnen, zijnde de eerste dag van elke kalendermaand;
 veroordeelt [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de kosten van het geding in eerste aanleg en begroot die kosten aan de zijde van Pensioen Beheer tot op heden op € 462,-- aan griffierecht en op € 750,-- aan salaris gemachtigde;
veroordeelt [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de kosten van het hoger beroep en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Pensioen Beheer op € 99,84 aan dagvaardingskosten, € 135,-- aan uitreikingskosten, € 771,-- aan vast recht en € 632,-- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, M.G.W.M. Stienissen en Th.J.A. Kleijngeld en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 maart 2016.
griffier rolraadsheer