Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/306449/KG ZA 16-168)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met elf grieven, producties en een eiswijziging;
- de akte tot rectificatie;
- de memorie van antwoord met producties;
- de akte behorende bij memorie van antwoord;
- het pleidooi gehouden op 17 november 2016, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
3.De beoordeling
fl.3.000.000,- gedurende een half jaar garant zou stellen zou stellen voor DM 3.000.000,-.
fl. 11.797,37 (€ 5.353,42).
in beginseltot het buiten beschouwing laten van de stukken. Uitzonderingen zijn mogelijk. Het hof is van oordeel dat (de advocaat van) [geïntimeerde] niet heeft gehandeld in strijd met de goede procesorde door de eis in reconventie en de daarbij behorende stukken eerst in een laat stadium ter kennis van (de advocaat van) [appellante] te brengen. De advocaat van [appellante] kende de meeste van de bijgevoegde stukken, kon de vordering verwachten en was voldoende in staat verweer te voeren. Het hof neemt daarbij voorts in aanmerking dat aan de eis in reconventie niet een complex materiële geschil ten grondslag ligt, maar een korte en eenduidige vraag van procesrecht, namelijk of de schorsing van de executie, bepaald bij vonnis van 20 maart 2015, ongedaan kan worden gemaakt door een latere beslissing (in kort geding).
bodemprocedure geoordeeld dat het beroep van [appellante] op verjaring faalt en heeft zij de vordering van [appellante] tot opheffing van de beslagen afgewezen. Toen de Haagse voorzieningenrechter de executie schorste ‘
totdat onherroepelijk zal zijn beslist’ op de verjaringskwestie zal hij niet beoogd hebben de executie steeds en in alle gevallen, dus ongeacht het oordeel van de bodemrechter, te blokkeren. Maar ook indien de Haagse voorzieningenrechter daadwerkelijk zou hebben bedoeld de schorsing van de executie voort te laten bestaan totdat in de bodemprocedure
onherroepelijkomtrent de verjaringskwestie zou zijn geoordeeld, zou dat niets afdoen aan de bevoegdheid van de Bossche voorzieningenrechter om te beoordelen of de uitgesproken schorsing van de executie gehandhaafd moest blijven of niet. De Bossche voorzieningenrechter diende zijn oordeel immers af te stemmen op het – inmiddels uitgesproken – oordeel van de bodemrechter, ongeacht of dat oordeel onherroepelijk was (HR 7 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0015).
in dubio pro reo’. Zolang niet vaststaat dat de rentevordering niet is verjaard en of [appellante] wel erfgenaam is dient de executie te worden geschorst, aldus [appellante] .