ECLI:NL:GHSHE:2016:5415

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 december 2016
Publicatiedatum
6 december 2016
Zaaknummer
200.176.744_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en nakoming van zorgplicht door Vereniging van Bungaloweigenaren in geschil met SVDW Holding BV

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een geschil tussen SVDW Holding BV en de Vereniging van Bungaloweigenaren (VEBEGH) over de nakoming van onderhoudsverplichtingen en de betaling van ledenbijdragen. De appellanten, SVDW en VEBEGH, hebben in principaal appel de veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gevorderd tot betaling van onbetaalde ledenbijdragen en parkbijdragen, terwijl de geïntimeerden in incidenteel appel schadevergoeding vorderen wegens achterstallig onderhoud aan hun vakantiewoningen. Het hof heeft vastgesteld dat de VEBEGH tekort is geschoten in haar onderhoudsverplichtingen, wat de geïntimeerden het recht geeft om de betaling van ledenbijdragen op te schorten. Het hof heeft ook geoordeeld dat er een deskundigenonderzoek nodig is om de omvang van de schade als gevolg van het achterstallig onderhoud vast te stellen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten en schadebegrotingen in te dienen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.176.744/01
arrest van 6 december 2016
in de zaak van

1.SVDW Holding BV,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna aan te duiden als SVDW,
2.
Vereniging van Bungaloweigenaren [de vakantiewoningen],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna aan te duiden als VEBEGH,
appellanten in principaal appel,
geïntimeerden in incidenteel appel,
advocaat: mr. H.C.J. Oomen te Nijmegen,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3.
Playmex Holding
hierna aan te duiden als respectievelijk [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en Playmex, gezamenlijk als [geintimeerden c.s.] ,
geïntimeerden in principaal appel,
appellanten in incidenteel appel,
advocaat: mr. G.E. Hattink te Boxmeer,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 7 juni 2016 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond onder zaaknummer 2447405\CV EXPL 13-10700 gewezen vonnis van 4 maart 2015.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 7 juni 2016 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • de akte houdende bezwaar wijziging van (voorwaardelijke) eis appellanten in principaal appel van de zijde van [geintimeerden c.s.] met producties 71, 72 en 73;
  • de akte overlegging producties in principaal en incidenteel appel van [geintimeerden c.s.] met producties 74 tot en met 104;
  • het proces-verbaal van comparitie van partijen van 6 oktober 2016;
  • de akte uitlating na comparitie van de zijde van SVDW en VEBEGH;
  • de akte uitlating na comparitie van de zijde van [geintimeerden c.s.]
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

in principaal en incidenteel appel
6.1.
Het hof gaat uit van de volgende vaststaande feiten:
6.1.1.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn vanaf 1995 eigenaar van de registergoederen, bestaande uit de ondererfpachtrechten op de twee percelen met vakantiewoningen aan [perceel 1] en [perceel 2] welke zijn gelegen op het vakantiepark [de vakantiewoningen] (hierna te noemen: de vakantiewoningen). Zij zijn toen tevens lid geworden van VEBEGH, zijnde een vereniging van eigenaren van vakantiewoningen op het vakantiepark [de vakantiewoningen] .
6.1.2.
Bij akte van 27 juni 2013 hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de rechten van ondererfpacht van voornoemde vakantiewoningen overgedragen aan Playmex. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn enig aandeelhouders en bestuurders van deze vennootschap.
6.1.3.
Op grond van artikel 3 van het huishoudelijk reglement van VEBEGH zijn de leden van die vereniging een ledenbijdrage verschuldigd, waarvan een parkbijdrage onderdeel uitmaakt. Dit artikel luidt als volgt:
‘Artikel 3. Ledenbijdragen
a. De ledenbijdrage bestaat uit de kosten voor lidmaatschap van de Vebegh, de kosten voor ondererfpacht, de parkbijdrage en eventuele verschotten.
(…)
f. De parkbijdrage bestaat uit door de ALV op voorstel van het bestuur te bepalen kosten die samenhangen met het onderhoud en de exploitatie van het recreatiepark en van de recreatiewoningen.
(…)
h. Onder de kosten voor onderhoud en exploitatie van de recreatiewoningen kunnen worden verstaan:
1. de kosten van onderhoud van tuinen en bestrating van de recreatiebungalows,
2. de kosten voor het reinigen van dakgoten,
3. de kosten voor de levering van water en radio- en televisieantennesignaal,
4. de energiekosten, de reinigingsrechten en andere van overheidswege opgelegde heffingen of leges,
5. de kosten voor verzekering van opstal, inboedel, aansprakelijkheid en huurderving.
6. de kosten voor groot en klein onderhoud aan buitenzijde en binnenzijde van de recreatiebungalows,
7. de kosten voor inventaris en inrichting van de recreatiewoningen en het onderhoud daarvan.’
6.1.4.
De statuten van VEBEGH bevatten onder meer de navolgende bepalingen:
‘Doel
Artikel 2.
VEBEGH heeft ten doel:
Het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de eigenaren, ondererfpachters/opstalhouders van de vakantiebungalows, gelegen op het bungalowpark “ [de vakantiewoningen] ” in het bijzonder door het voeren van overleg, het maken van afspraken, het sluiten van overeenkomsten met de stichting “Stichting Recreatiepark “ [de vakantiewoningen] ”, gevestigd te [vestigingsplaats] en de exploitant van het Recreatiepark “ [de vakantiewoningen] ”, danwel een door deze aan te wijzen derde, verder te noemen : de exploitant, met betrekking tot het beheer, het onderhoud en de exploitatie van de bungalows en de omliggende grond en van de gemeenschappelijke voorzieningen, waaronder het binnenterrein, de afwatering en de straatverlichting, alsmede omtrent de door de exploitant te verlenen service, één en ander in de ruimste zin genomen.
(…).
Contributie.
Artikel 4.
1. De leden zijn gehouden tot het jaarlijks laten innen van de vastgestelde bungalow-contributie door middel van automatische incassomachtiging aan de penningmeester van VEBEGH.
(…).’
6.1.5.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben aanvankelijk de ledenbijdragen betaald aan Vakantiepark [de vakantiewoningen] B.V. Deze vennootschap is op 25 september 2012 in staat van faillissement verklaard, waarna de VEBEGH de ledenbijdragen in rekening is gaan brengen.
6.1.6.
In de notulen van de algemene ledenvergadering van VEBEGH van 29 januari 2011 (prod. 62 bij memorie van antwoord/grieven) staan onder meer de navolgende passages vermeld:
5. Ledenbijdrage
1.Inning Ledenbijdragen (incl. geoormerkte gelden) via VEBEGH
Sinds 1 januari 2011 wordt de ledenbijdrage geïnd via de rekening van de VEBEGH. Vanwege het ontbreken van een BTW-nummer voor de VEBEGH komt de factuur nog van het vakantiepark, maar zodra het BTW nummer bekend is komt ook de factuur vanuit de VEBEGH.
Er is nog geen formele overeenkomst tussen VEBEGH en Vakantiepark, daar wordt aan gewerkt.
(…).
3.Achterstallige debiteuren
Sinds juni vorig jaar is gewerkt aan het innen van achterstallige debiteuren (met name ledenbijdragen). (…).
4.Opbouw parkbijdrage
In de ALV van juni heeft het bestuur gemeld dat zij streeft naar een meer servicegerichte opbouw van de parkbijdrage. Zij heeft verschillende scenario’s besproken, maar is uiteindelijk tot de conclusie gekomen dat alle opsplitsingen arbitrair zijn en meer discussies oproepen dan ze opleveren. Het bestuur streeft er wel naar om de besteding van de bijdragen en de kostenstructuur van het Vakantiepark heel helder en inzichtelijk te maken.
(…).
5.Vaststelling ledenbijdrage 2011
Mede naar aanleiding van een voorstel van het VEBEGH-bestuur is in de AVA van deze morgen het volgende standpunt ingenomen:
  • [de vakantiewoningen] is een vakantiepark
  • De eenheid/gelijkheid van alle eigenaren is cruciaal
  • De kosten moeten omlaag
  • De inkomsten moeten omhoog
Op basis hiervan is in de AVA het volgende voorstel geformuleerd, dat unaniem gedragen wordt door de AVA en het bestuur:
1. De parkbijdrage 2011 wordt met 50 Euro per maand verhoogd.
(…).
6.Aanvullende parkbijdrage 2010
Het bestuur stelt voor om geen aanvullende parkbijdrage 2010 te heffen. De vergadering gaat unaniem akkoord met dit voorstel.
6.1.7.
[geintimeerden c.s.] hebben over de periode 1 april 2008 tot en met 12 september 2012 een bedrag ad € 12.063,74 aan ledenbijdragen onbetaald gelaten. In deze periode verliep het innen van de ledenbijdragen via [de vakantiewoningen] B.V.
[geintimeerden c.s.] hebben over de periode 1 oktober 2012 tot en met 16 september 2013 een bedrag ad € 5.852,94 aan parkbijdragen onbetaald gelaten. In deze periode heeft VEBEGH de leden bijdragen in rekening gebracht.
6.1.8.
SVDW en VEBEGH hebben ten laste van [geintimeerden c.s.] conservatoir derdenbeslag laten leggen onder de Stichting Beheer Aandelen [de vakantiewoningen] Holding en onder de coöperatie Coöperatieve Rabobank Land van Cuijk & Maasduinen U.A., evenals conservatoir beslag op de certificaten op de aandelen in de besloten vennootschap [de vakantiewoningen] Holding B.V.
6.2.1.
In eerste aanleg hebben SVDW en VEBEGH in conventie, voor zover thans van belang, veroordeling van [geïntimeerde 1] gevorderd tot betaling aan SVDW van een bedrag van
€ 12.063,74 en betaling aan VEBEGH van een bedrag van € 5.852,94, beide bedragen vermeerderd met rente, met veroordeling van [geintimeerden c.s.] in de proceskosten.
SVDW stelt de vordering van € 12.063,74 ter zake van onbetaalde ledenbijdragen over de periode van 1 april 2008 tot en met 12 september 2012 te hebben uit hoofde van een cessieovereenkomst met de curator van [de vakantiewoningen] B.V.
[geintimeerden c.s.] hebben tegen het bovenstaande gemotiveerd verweer gevoerd.
6.2.2.
[geintimeerden c.s.] hebben in reconventie, kort gezegd, gevorderd:
- veroordeling van VEBEGH tot betaling aan [geintimeerden c.s.] van een schadevergoeding van € 50.380,95 ter zake van de gelegen schade als gevolg van achterstallig onderhoud, vermeerderd met rente;
- veroordeling van VEBEGH om de recreatiewoningen aan [perceel 1] en [perceel 2] binnen twee dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en deze onder afgifte van de sleutels ter beschikking te stellen van Playmex, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= per dag en met machtiging tot bewerkstelliging van de ontruiming met behulp van de sterke arm van politie en justitie op kosten van VEBEGH;
- SVDW en VEBEGH primair hoofdelijk en subsidiair ieder voor haar aandeel te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.742,00 ter zake van de geleden schade uit hoofde van het onrechtmatig gelegde conservatoir (derden) beslag bij wijze van voorschot op de schadevergoeding, voor het overige nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- SVDW en VEBEGH primair hoofdelijk en subsidiair ieder voor haar aandeel te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 6.186,00, vermeerderd met rente,
met veroordeling van SVDW en VEBEGH, primair hoofdelijk en subsidiair ieder voor haar aandeel, te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met rente.
SVDW en VEBEGH hebben op hun beurt hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
6.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter in conventie, voor zover thans van belang, overwogen dat niet vast staat dat SVDW uit hoofde van een cessieovereenkomst een vorderingsrecht heeft op [geintimeerden c.s.] , nu wordt betwist dat de vordering van € 12.063,74 is gecedeerd aan SVDW en uit de overgelegde akte van cessie en mededeling van cessie niet volgt dat de vordering op [geïntimeerde 1] onderdeel uitmaakte van de cessieovereenkomst tussen de curator in het faillissement van [de vakantiewoningen] B.V. en SVDW. De kantonrechter heeft op die grond de vordering van SVDW afgewezen.
De vordering van VEBEGH van € 5.852,94 ter zake van de parkbijdragen over de periode van 1 oktober 2012 tot 16 september 2013 heeft de kantonrechter eveneens afgewezen. De gevorderde betaling van de parkbijdragen over de periode na 27 juni 2013 heeft de kantonrechter afgewezen op de grond dat VEBEGH slechts heeft gevorderd [geintimeerden c.s.] te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 5.852,94, terwijl Playmex op 27 juni 2013 eigenaar is geworden van de vakantiewoningen en dus vanaf die datum gehouden was de parkbijdragen te voldoen.
Ten aanzien van de resterende periode, te weten 1 oktober 2012 tot 27 juni 2013, heeft de kantonrechter, kort gezegd, overwogen dat vast staat dat VEBEGH is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar rustende onderhoudsverplichtingen, dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] uit dien hoofde een opeisbare vordering tot nakoming dan wel schadevergoeding hebben op VEBEGH en dat tussen de verbintenis tot betaling van de parkbijdragen en de vordering tot nakoming dan wel schadevergoeding voldoende samenhang bestaat om opschorting van de betaling van de parkbijdragen door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] te rechtvaardigen. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn volgens de kantonrechter dan ook bevoegd om de betaling van de parkbijdragen over de periode van 1 oktober 2012 tot 27 juni 2012 op te schorten dan wel te verrekenen met hetgeen zij nog te vorderen hebben van VEBEGH.
De kantontrechter heeft in reconventie, voor zover thans van belang, de vordering van [geintimeerden c.s.] tot betaling van een schadevergoeding van € 50.380,95 afgewezen op de grond dat [geintimeerden c.s.] onvoldoende hebben onderbouwd dat de ontstane schade is toe te rekenen aan VEBEGH. De gevorderde ontruiming is afgewezen omdat [geintimeerden c.s.] hun vordering op dit punt onvoldoende hadden onderbouwd en omdat zij verder ook geen belang hadden bij de gevorderde ontruiming, omdat zij inmiddels de beschikking hadden over de sleutels van de woningen. De vordering van [geintimeerden c.s.] tot betaling van schadevergoeding wegens onrechtmatig gelegd beslag is toegewezen tot een bedrag van € 242,00. De door [geintimeerden c.s.] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn afgewezen.
De kantonrechter heeft ten slotte zowel in conventie als in reconventie de proceskosten tussen partijen gecompenseerd en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
6.4.
Partijen kunnen zich niet verenigen met voornoemd vonnis en komen hiervan allebei in hoger beroep.
6.5.
SVDW en VEBEGH hebben in hun memorie van grieven in principaal appel zeven grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis en, samengevat, vernietiging gevorderd van voornoemd vonnis, voor zover hun vorderingen in conventie zijn afgewezen en de vorderingen van [geintimeerden c.s.] in reconventie zijn toegewezen, en bekrachtiging daarvan voor zover de vorderingen van [geintimeerden c.s.] in reconventie zijn afgewezen en:
- alsnog toewijzing van hun vorderingen in conventie, met dien verstande dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] worden veroordeeld tot betaling aan VEBEGH van een bedrag van € 3.633,28, vermeerderd met rente, en Playmex wordt veroordeeld tot betaling aan VEBEGH van € 3.129,63, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente daarover vanaf 1 december 2015 tot de dag van algehele voldoening, en wel voor hert geval Playmex niet binnen veertien dagen na de sommatiebrief van 30 november 2015 mocht hebben voldaan;
- veroordeling van [geintimeerden c.s.] om binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen arrest aan SVDW en VEBEGH al hetgeen terug te betalen dat SVDW en VEBEGH ter uitvoering van het bestreden vonnis mochten hebben voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum van betaling of verrekening tot aan dag der voldoening;
met veroordeling van [geintimeerden c.s.] in de kosten van beide instanties en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten en nakosten, indien de betaling van deze kosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen arrest plaatsvindt.
Het petitum bevat een wijziging van eis in die zin dat het aan VEBEGH te betalen bedrag is verhoogd en is uitgesplitst over [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] enerzijds en Playmex anderzijds. Deze eiswijziging is, gelet op het bepaalde in artikel 347 Rv, tijdig gedaan en hiertegen is ook geen bezwaar gemaakt door [geintimeerden c.s.] , zodat het hof van deze eiswijziging zal uitgaan.
6.6.1.
Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel hebben SVDW en VEBEGH hun eis opnieuw gewijzigd c.q. vermeerderd in die zin dat zij in het principaal appel vorderen dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
1. het vonnis waarvan beroep in conventie, voor zover de inleidende vorderingen van appellanten daarbij zijn afgewezen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende deze vorderingen alsnog toe te wijzen, met dien verstande dat:
- [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zullen worden veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest aan primair SVDW Holding B.V. en subsidiair aan VEBEGH een bedrag groot € 12.063,74 te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de individuele facturen , althans vanaf de dag der inleidende dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;
- [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zullen worden veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest aan VEBEGH een bedrag groot € 3.001,56 (voor zover nodig: ten aanzien van € 958,32 voorwaardelijk) te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de individuele facturen, althans vanaf de dag der inleidende dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;
- Playmex zal worden veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest aan VEBEGH een bedrag groot € 23.474,91 te voldoen, te vermeerderen met primair de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente vanaf 1 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
2. het vonnis in reconventie te bevestigen voor zover daarbij de inleidende vorderingen van [geintimeerden c.s.] zijn afgewezen;
3. het vonnis in reconventie te vernietigen voor zover daarbij de inleidende vorderingen van [geintimeerden c.s.] zijn toegewezen en, opnieuw rechtdoende in reconventie, de vorderingen van [geintimeerden c.s.] alsnog af te wijzen;
4. [geintimeerden c.s.] – zakelijk weergegeven – zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen op grond van het vonnis in eerste aanleg al is voldaan, vermeerder met de wettelijke rente vanaf de datum van voldoening
5. [geintimeerden c.s.] zal veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties, te vermeerderen met nakosten en – voorwaardelijk – met de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten.
6.6.2.
[geintimeerden c.s.] hebben bij akte en bij gelegenheid van de gehouden comparitie bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging bij memorie van antwoord in het incidenteel appel, inhoudende dat subsidiair VEBEGH wordt aangemerkt als rechthebbende op de vordering van het bedrag van € 12.063,74 ter zake de ledenbijdragen over de periode tot en met september 2012, en tegen de eisvermeerdering, inhoudende dat nog eens betaling door Playmex van het bedrag van € 23.474,91 wordt gevorderd. [geintimeerden c.s.] hebben in dit kader (onder meer) aangevoerd dat de wijziging c.q. vermeerdering van eis in strijd is met de ‘twee conclusie regel’ van artikel 347 Rv, dat de gewijzigde vorderingen geheel nieuwe vorderingen betreffen waaraan andere omstandigheden ten grondslag liggen dan aan de oorspronkelijke eis en dat [geintimeerden c.s.] gelet hierop onredelijk in hun verdediging worden bemoeilijkt en de procedure wordt vertraagd, hetgeen in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
6.6.3.
Het hof overweegt als volgt. De in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel beperkt de aan oorspronkelijk eiser toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van eis in hoger beroep in die zin dat hij in beginsel zijn eis niet later dan in zijn memorie van grieven of antwoord mag veranderen of vermeerderen. Nu VEBEGH haar eis eerst bij memorie van antwoord in incidenteel appel heeft gewijzigd en vermeerderd, is deze eiswijziging- en vermeerdering in beginsel te laat. Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, maar dit is ten aanzien van de eisvermeerdering, inhoudende dat nog eens betaling van een bedrag van € 23.474,91 wordt gevorderd in ieder geval niet aan de orde. [geintimeerden c.s.] hebben uitdrukkelijk bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering en het gaat hier om een nieuwe vordering. Het bedrag van € 23.474,91 ziet op een andere periode, te weten vanaf oktober 2013 tot en met maart 2016. De verhoudingen tussen partijen waren in die periode anders dan in de daaraan voorafgaande periode, aangezien de vakantiewoningen in oktober 2013 door [geintimeerden c.s.] uit de collectieve verhuur zijn gehaald en [geintimeerden c.s.] vanaf 1 januari 2015 geen lid meer zijn van VEBEGH. [geintimeerden c.s.] hebben hier geen verweer tegen kunnen voeren. Het toelaten van de eisvermeerdering met een vordering betreffende ledenbijdragen over de periode na september 2013 in dit stadium komt dan ook in strijd met de eisen van een goede procesorde. Gelet hierop zal de eisvermeerdering op dit punt niet worden geaccepteerd en dus niet worden meegenomen in de beoordeling, die zich voor wat de van Playmex verlangde betalingen dus beperkt tot de eerder bij memorie van grieven in het principaal appel gevorderde betaling van een bedrag van € 3.129,63 over de periode van juli 2013 tot en met september 2013.
6.6.4.
Ten aanzien van de eiswijziging, inhoudende dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] subsidiair, voor zover SVDW geen aanspraak op die betaling kan maken, zullen worden veroordeeld tot betaling van de ledenbijdragen over de periode tot en met september 2012 ad € 12.063,74 aan VEBEGH, ligt het anders. Weliswaar is deze eiswijziging eveneens in een te laat stadium van de procedure gedaan en hebben [geintimeerden c.s.] hiertegen eveneens uitdrukkelijk bezwaar gemaakt, maar niet kan worden geconcludeerd dat het toelaten van deze eiswijziging strijd met de eisen van een goede procesorde oplevert. De subsidiair gevorderde betaling aan VEBEGH ziet op hetzelfde bedrag aan ledenbijdragen over dezelfde periode als de primair gevorderde betaling aan SVDW en hieraan worden ook dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd. Alle inhoudelijke argumenten die [geintimeerden c.s.] tegen de vordering van SVDW hebben aangevoerd, gelden ook voor zover VEBEGH als de vorderende partij moet worden beschouwd. Aldus kan niet worden geconcludeerd dat [geintimeerden c.s.] bij toelating van de eiswijziging onredelijk in hun verweermogelijkheden worden beperkt en dat toelating van de eiswijziging daarmee strijd oplevert met de eisen van een goede procesorde. Daar komt bij dat er ook redenen van proceseconomische aard bestaan voor het toelaten van de eiswijziging in dit stadium. Immers, indien de eiswijziging niet zou worden toegelaten, zou VEBEGH (in plaats van SVDW) de onderhavige procedure voor wat betreft de ledenbijdragen over de periode van 1 april 2008 tot en met 12 september 2012 mogelijk weer geheel opnieuw moeten voeren, op basis van dezelfde grondslag, dezelfde feiten en dezelfde argumenten als in de onderhavige zaak. De Hoge Raad laat in dat geval een uitzondering op de twee-conclusie regel toe (Vgl. HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771 en HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7064).
6.7.
[geintimeerden c.s.] hebben in incidenteel appel vier grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis en hebben, na eisvermeerdering c.q. –wijziging, in incidenteel appel gevorderd het bestreden vonnis behoudens voor zover daarbij in reconventie een bedrag van € 242,00 is toegewezen, te vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad:
- VEBEGH te veroordelen tot betaling aan [geintimeerden c.s.] een bedrag van
€ 65.000,00 ter zake van schadevergoeding en een bedrag van € 1.750,00 ter zake van de expertisekosten van Garant Expertise, te vermeerderen met wettelijke rente;
- SVDW en VEBEGH primair hoofdelijk, subsidiair ieder voor haar aandeel, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.076,67 ter zake van schadevergoeding wegens onrechtmatig gelegd conservatoir beslag, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente, en tot vergoeding van de wettelijke (handels)rente over het bedrag van € 15.682,82 vanaf 1 oktober 2013 tot aan de dag dat de bankgarantie d.d. 30 september 2013 komt te vervallen en [geintimeerden c.s.] vrij kunnen beschikken over het bedrag van € 15.682,82, waarbij de door Rabobank betaalde rente in mindering wordt gebracht;
- SVDW en VEBEGH primair hoofdelijk, subsidiair ieder voor haar aandeel te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 6.186,00, te vermeerderen met de wettelijke rente;
met veroordeling van SVDW en VEBEGH in de kosten van het incidenteel appel, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na het te wijzen arrest.
De eisvermeerdering ziet op de hoogte van het bedrag van de gevorderde schadevergoeding en op de expertisekosten. Gelet op het bepaalde in artikel 347 Rv is deze eisvermeerdering tijdig gedaan en hiertegen is ook geen bezwaar gemaakt door SVDW en VEBEGH, zodat het hof bij de beoordeling zal uitgaan van de gewijzigde eis.
6.8.
Het hof komt vervolgens toe aan de inhoudelijke beoordeling van de geschilpunten. Het hof zal, gelet op de onderlinge samenhang, het principaal en incidenteel appel gezamenlijk behandelen.
6.9.1.
De eerste grief van SVDW en VEBEGH in principaal appel is, kort gezegd, gericht tegen de afwijzing van de vordering tot betaling aan SVDW van de ledenbijdragen over de periode tot en met september 2012 ad € 12.063,74 op de grond dat niet is vast komen te staan dat deze vordering onderdeel uitmaakte van de cessieovereenkomst tussen de curator in het faillissement van Vakantiepark [de vakantiewoningen] B.V. en SVDW. SVDW en VEBEGH stellen dat de vordering van € 12.063,74 wel degelijk onderdeel uitmaakte van de cessieovereenkomst en hebben in dat kader overgelegd de koopovereenkomst tevens akte cessie met de pagina’s van de volgens hen bijbehorende bijlage waarop de door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] nog te betalen facturen staan vermeld. SVDW en VEBEGH stellen voorts dat de cessie van de vordering aan SVDW aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] is medegedeeld bij brief van SVDW van 29 maart 2013 waarbij de mededelingsbrief van de curator van 18 maart 2013 is meegezonden en dat deze verder is gebleken uit het beslagrekest dat op 11 september 2013 aan [geïntimeerde 1] is betekend.
Volgens [geintimeerden c.s.] is er geen sprake van een rechtsgeldige cessie. Zij betwisten in de eerste plaats dat de overgelegde pagina’s van het debiteurenoverzicht onderdeel uitmaken van de bijlage die behoort bij de cessieovereenkomst. Daarnaast betwisten zij dat de cessie op een correcte manier aan hen is medegedeeld. Ten slotte voeren zij aan dat Vakantiepark [de vakantiewoningen] B.V. geen vorderingsrecht had ter zake van ledenbijdragen. De ledenbijdragen waren verschuldigd aan VEBEGH en Vakantiepark [de vakantiewoningen] B.V. inde slechts de ledenbijdragen namens VEBEGH, aldus [geintimeerden c.s.]
6.9.2.
Aan de vraag of Vakantiepark [de vakantiewoningen] B.V. een vordering rechtsgeldig heeft gecedeerd aan SVDW gaat de vraag vooraf of zij überhaupt een vordering op [geintimeerden c.s.] heeft gehad. [geintimeerden c.s.] hebben dit uitvoerig betwist.
Op basis van de processtukken, in het bijzonder de statuten en het huishoudelijk reglement van VEBEGH, en hetgeen ter gelegenheid van de comparitie naar voren is gekomen stelt het hof vast dat de gerechtigden tot de vakantiewoningen op het vakantiepark [de vakantiewoningen] verplicht waren om lid te worden van VEBEGH. Op grond van artikel 2 van de statuten van VEBEGH heeft VEBEGH onder meer als doel ervoor zorg te dragen dat er onderhoud wordt verricht aan de vakantiewoningen op het vakantiepark. De algemene ledenvergadering van VEBEGH (hierna: de ALV) stelt op grond van het huishoudelijk reglement van VEBEGH de ledenbijdrage vast waarin onder meer een bijdrage voor de kosten van onderhoud is begrepen. De leden van VEBEGH zijn deze bijdrage aan VEBEGH verschuldigd. VEBEGH heeft tot het faillissement van Vakantiepark [de vakantiewoningen] B.V. het uitvoeren van het onderhoud en de inning van de ledenbijdragen uitbesteed aan deze vennootschap. De omstandigheid dat VEBEGH de incasso van aan haar verschuldigde bijdragen uitbesteedt aan een derde betekent echter op zich nog niet dat daarmee een verbintenisrechtelijke relatie ontstaat tussen de leden van VEBEGH en Vakantiepark [de vakantiewoningen] B.V. Gesteld noch gebleken is dat VEBEGH haar vorderingsrecht ter zake van de ledenbijdragen heeft overgedragen aan Vakantiepark [de vakantiewoningen] B.V. en ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan een juridische grondslag voor het bestaan van een direct vorderingsrecht van deze vennootschap op de leden van VEBEGH kan worden vastgesteld.
Hieruit volgt dat SVDW het door [geintimeerden c.s.] gevoerde verweer dat zij rechtens niet gehouden waren tot betaling aan Vakantiepark [de vakantiewoningen] B.V. niet heeft weerlegd.
Van het bestaan van een zelfstandig vorderingsrecht van Vakantiepark [de vakantiewoningen] B.V. is dan ook niet gebleken. VEBEGH was de partij aan wie [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] (ook) over de periode van 1 april 2008 tot en met 12 september 2012 de ledenbijdrage verschuldigd waren. De curator in het faillissement van Vakantiepark [de vakantiewoningen] B.V. heeft dus geen vordering ten aanzien hiervan kunnen overdragen aan SVDW en SVDW kan dus geen aanspraak maken op betaling door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] van de ledenbijdragen over de periode van 1 april 2008 tot en met 12 september 2012. In dat geval kan in het midden blijven of een rechtsgeldige cessie heeft plaatsgevonden. Grief 1 kan niet leiden tot een andere beslissing ten aanzien van de vordering van SVDW dan in eerste aanleg gegeven.
6.9.3.
Uit het voorgaande vloeit voort dat VEBEGH aanspraak heeft op voornoemde ledenbijdragen over de periode tot en met september 2012. Nu als onweersproken vaststaat dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de ledenbijdragen over voornoemde periode onbetaald hebben gelaten en de omvang van die ledenbijdragen evenmin ter discussie staat, staat vast dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] dienaangaande een bedrag van € 12.063,74 aan VEBEGH verschuldigdzijn.
6.9.4.
Hetzelfde geldt voor de verschuldigdheid van bedragen aan VEBEGH ter zake de ledenbijdragen over de periode vanaf 13 september 2012, nu ook niet wordt betwist dat deze ledenbijdragen niet zijn betaald: niet door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de periode van oktober 2012 tot en met juni 2013 en evenmin door Playmex in de periode van juli 2013 tot en met september 2013. De omvang van het bedrag over de periode van juli 2013 tot en met september 2013 (€ 3.129,63) staat ook niet ter discussie. Voor zover SVDW en VEBEGH met grief 2 betogen dat Playmex dit bedrag aan VEBEGH verschuldigd is geworden slaagt de grief.
6.9.5.
Voor de periode van oktober 2012 tot en met juni 2013 voeren SVDW en VEBEGH bij memorie van antwoord in incidenteel appel aan dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] € 2.633,28 inclusief contributie voor de VEBEGH onbetaald hebben gelaten. Blijkens het overzicht van openstaande facturen (prod. 56 bij memorie van antwoord in incidenteel appel) zijn er volgens SVDW en VEBEGH tot een totaalbedrag van € 3.001,56 aan facturen open blijven staan, waarvan € 958,32 wegens een afrekening van energie d.d. 18 april 2016. Het hof laat deze factuur, gedateerd op één dag vóór de zitting waarop de memorie van antwoord in incidenteel appel is genomen, buiten beschouwing, omdat deze factuur nieuw is en in de onderhavige procedure in het geheel geen onderwerp van debat is geweest. Blijkens het door SVDW en VEBEGH als productie 56 bij genoemde memorie in het geding gebrachte overzicht zijn [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] over de periode van oktober 2012 tot en met juni 2013 dan nog een bedrag verschuldigd van € 2.043,24.
6.10.1.
[geintimeerden c.s.] beroepen zich op een recht tot opschorting van de betaling van de ledenbijdragen op de grond dat VEBEGH haar onderhoudsverplichting niet nakomt en op verrekening van de vordering van VEBEGH tot betaling van de ledenbijdragen met hun vordering tot vergoeding van de schade als gevolg van het niet nakomen van de onderhoudsverplichting. Zij stellen in dat kader dat al sinds 1995 geen onderhoud is verricht aan de vakantiewoningen, terwijl zij vanaf 1995 tot 2008 wel de ledenbijdragen en daarmee voor het verrichten van onderhoud hebben betaald. De kantonrechter heeft in eerste aanleg dit beroep op opschorting en/of verrekening gehonoreerd. Hiertegen richten zich de derde en vierde grief van SVDW en VEBEGH in principaal appel. Door hen wordt betwist dat VEBEGH tekort is geschoten in de nakoming van de onderhoudsverplichting. In dat kader voeren SVDW en VEBEGH aan dat VEBEGH in het geheel geen onderhoud verricht en daartoe ook niet gehouden is en dat het onderhoud wordt gedaan door de beheerder van het vakantiepark. Voorts wordt betwist dat de vakantiewoningen en de inventaris daarvan in slechte staat verkeren. Aan [geintimeerden c.s.] komt dan ook geen beroep op opschorting of verrekening toe, aldus SVDW en VEBEGH.
Het hof zal hier, gelet op de onderlinge samenhang, tevens de eerste grief en de tweede grief van [geintimeerden c.s.] in incidenteel appel (de laatste gedeeltelijk) behandelen. De eerste grief van [geintimeerden c.s.] is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hadden kunnen of behoren te weten dat de door de ALV vastgestelde onderhoudsbijdrage van € 100,00 per maand niet toereikend zou zijn om de vakantiewoningen geheel te onderhouden en dat zij een deel van het onderhoud voor eigen rekening zouden moeten nemen. De tweede grief van [geintimeerden c.s.] is onder meer gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat VEBEGH terecht aanvoert dat zij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor het tekortschieten van Vakantiepark [de vakantiewoningen] B.V. in de onderhoudsverplichtingen en het oordeel dat [geintimeerden c.s.] onvoldoende hebben onderbouwd dat de ontstane schade is toe te rekenen aan VEBEGH.
6.10.2.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Zoals hierboven al is overwogen, dient VEBEGH op grond van haar eigen statuten zorg te dragen voor het onderhoud van de vakantiewoningen die collectief verhuurd worden en stelt de ALV daartoe een ledenbijdrage vast waarin onder meer een bedrag voor de kosten van onderhoud is opgenomen. Tot voornoemde vakantiewoningen behoorden in elk geval tot oktober 2013 ook de twee vakantiewoningen van [geintimeerden c.s.] Gelet op het bepaalde in artikel 3 sub h van het huishoudelijk reglement van VEBEGH wordt onder kosten voor onderhoud verstaan de kosten voor groot en klein onderhoud aan buiten- en binnenzijde van de vakantiewoningen en de kosten voor inventaris en inrichting van de vakantiewoningen en het onderhoud daarvan. De omstandigheid dat VEBEGH het onderhoud vervolgens heeft uitbesteed aan een derde, in dit geval de parkbeheerder, laat onverlet dat zij op grond van de statuten en het huishoudelijk reglement jegens haar leden verantwoordelijk is voor het (doen) uitvoeren van het onderhoud aan de vakantiewoningen en hun inventaris. Dit wordt niet anders indien ervan wordt uitgegaan dat, zoals VEBEGH stelt, op VEBEGH ten aanzien hiervan geen resultaatverplichting maar een inspanningsverplichting rust. Ook in dat geval had het op de weg van VEBEGH gelegen om concreet aan te geven welke inspanningen zij zich heeft getroost ten aanzien van het onderhoud van de vakantiewoningen van [geintimeerden c.s.] Dit heeft zij echter nagelaten. Zij heeft weliswaar aangevoerd dat het onderhoud in de vakantiewoningen wordt verricht door middel van een zgn. poule-systeem, maar daarmee is niet gesteld dat ook aan de woningen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] onderhoud is verricht. Desgevraagd tijdens het pleidooi is namens SVDW en VEBEGH geantwoord dat zij niet per huisje hebben bijgehouden wat er aan onderhoud is uitgevoerd, zodat zij ook niet kunnen specificeren welk onderhoud door de jaren heen aan de woningen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] is uitgevoerd.
6.10.3.
VEBEGH heeft naar het oordeel van het hof het standpunt van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] met betrekking tot het nalaten van onderhoud onvoldoende weersproken. VEBEGH stelt nog dat de in de ledenbijdragen inbegrepen bijdrage voor het onderhoud te laag waren om daadwerkelijk (voldoende) onderhoud te kunnen verrichten aan de vakantiewoningen en dat dit ook aan de leden is medegedeeld. Ook dat verweer doet echter niet af aan het feit dat VEBEGH gehouden was tot het uitvoeren van onderhoud. Wanneer de ALV daartoe onvoldoende middelen ter beschikking stelt, levert dat geen grond op om te oordelen dat een tekortschieten in haar onderhoudsverplichtingen de VEBEGH niet kan worden toegerekend.
[VEBEGH heeft in dit kader nog verwezen naar een aan alle leden gerichte beleidsnotitie, getiteld ‘Startnotitie onderhoud bungalow/vervanging inventaris collectieve verhuur’ (productie 15 bij conclusie van antwoord in conventie/conclusie van eis in reconventie van [geintimeerden c.s.] ), waarin onder meer op pagina 2 onder punt 4 is vermeld dat in de loop der jaren is gebleken dat de onderhoudsbijdrage te laag is om alles (onderhoud binnen en buiten en vervanging inventaris) op een kwalitatief goed peil te houden. Deze beleidsnotitie dateert echter van juni 2013 en gesteld noch gebleken is dat [geintimeerden c.s.] reeds op een eerder tijdstip ervan op de hoogte zijn gesteld dat de te betalen onderhoudsbijdrage te laag was. Aldus dient te worden aangenomen dat [geintimeerden c.s.] er in ieder geval tot juni 2013 op mochten vertrouwen dat de door de door de ALV vastgestelde onderhoudsbijdrage in de ledenbijdrage voldoende was voor het voldoen van de kosten van al het onderhoud aan de vakantiewoningen.
6.10.3.
Gelet op het voorgaande moet bij gebreke aan een afdoende onderbouwde stellingname zijdens SVDW en VEBEGH worden aangenomen dat over de jaren 1995 tot en met 2013 nagenoeg geen onderhoud is verricht aan de binnen- en buitenzijde van de vakantiewoningen van [geintimeerden c.s.] en aan de inventaris en inrichting daarvan, terwijl [geintimeerden c.s.] het grootste deel van die periode, te weten over de jaren 1995 tot 2008, wel de onderhoudsbijdragen hebben voldaan. Hiermee is tevens voldoende komen vast te staan dat VEBEGH jegens [geintimeerden c.s.] tekort is geschoten in de nakoming van haar onderhoudsverplichting. [geintimeerden c.s.] hebben VEBEGH verschillende malen aangesproken op het niet nakomen van haar onderhoudsverplichting ten aanzien van de vakantiewoningen, laatstelijk bij aangetekende brief van 25 oktober 2013 waarbij zij VEBEGH nog een termijn hebben gegund om haar onderhoudsverplichting na te komen en zij haar tevens aansprakelijk hebben gesteld voor de schade als gevolg van het achterstallig onderhoud (productie 12 bij conclusie van antwoord in conventie). Nu VEBEGH ook na deze laatste ingebrekestelling haar onderhoudsverplichting niet is nagekomen, is zij in verzuim komen te verkeren. Dit brengt mee dat [geintimeerden c.s.] ( [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] voor de periode van 1 april 2008 tot 27 juni 2013 en Playmex voor de periode van 27 juni 2013 tot en met 16 september 2013) op grond van artikel 6:52 BW bevoegd zijn tot opschorting van de betaling van de onderhoudsbijdragen. Het hof acht het voorts voldoende aannemelijk dat als gevolg van het jarenlang niet (doen) verrichten van onderhoud schade aan de vakantiewoningen van [geintimeerden c.s.] is ontstaan en dat [geintimeerden c.s.] op grond hiervan een vordering op VEBEGH hebben waarmee zij de vordering van VEBEGH op hen ter zake van de onbetaalde ledenbijdragen kunnen verrekenen.
De derde en vierde grief van SVDW en VEBEGH in principaal appel falen en de eerste grief en de tweede grief van [geintimeerden c.s.] in incidenteel appel slagen in zoverre. Ten aanzien van grief 1 in het incidenteel appel merkt het hof nog op dat een onderhoudsbijdrage van € 100,= per maand neerkomt op € 1.200,= per jaar, € 6.000,= over vijf jaar per woning. Zonder nadere onderbouwing zijdens VEBEGH ten aanzien van de besteding van deze gelden, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom voor dat bedrag in een periode van vijf jaar niet minimaal het reguliere schilderwerk aan de buitenzijde van de woningen uitgevoerd had kunnen worden. Ook om die reden slaagt het bezwaar tegen de overweging van de kantonrechter in r.o. 4.11 van het bestreden vonnis.
6.11.1.
Het hof komt, gelet op het beroep van [geintimeerden c.s.] op verrekening en hun reconventionele vordering tot veroordeling van VEBEGH tot schadevergoeding, toe aan de beoordeling van de omvang van de door [geintimeerden c.s.] geleden schade als gevolg van het niet nakomen door VEBEGH van de onderhoudsverplichting. De tweede grief van [geintimeerden c.s.] in incidenteel beroep heeft hierop mede betrekking. Deze is tevens gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geintimeerden c.s.] onvoldoende hebben onderbouwd welke schade is ontstaan na het faillissement van Vakantiepark [de vakantiewoningen] B.V.
6.11.2.
[geintimeerden c.s.] vorderen in hoger beroep – in tegenstelling tot in eerste aanleg waar zij als schadevergoeding vergoeding van de waardevermindering als gevolg van het achterstallig onderhoud vorderden – vergoeding van de kosten van herstel van het achterstallig onderhoud. Zij stellen dat deze kosten totaal € 65.000,00 bedragen. Ter onderbouwing hiervan hebben zij een rapport overgelegd van Garantexpertise van 1 maart 2016. De inhoud van dit rapport wordt echter gemotiveerd betwist door VEBEGH, zodat de omvang van de schade niet vast staat.
6.11.3.
Het hof acht op het punt van de schade als gevolg van het achterstallig onderhoud aan de binnen- en buitenzijde van de vakantiewoningen een deskundigenonderzoek noodzakelijk. Het hof is voornemens aan de te benoemen deskundige onder meer de volgende vragen te stellen:
  • Op welke punten is er aan de binnen- en buitenzijde van de vakantiewoningen sprake van achterstallig onderhoud?
  • Op welke punten is er met betrekking tot de inventaris van de vakantiewoningen sprake van achterstallig onderhoud c.q. noodzaak tot vervanging als gevolg van normale veroudering?
  • Welke werkzaamheden zijn noodzakelijk om de gebreken aan en in de vakantiewoningen die zijn ontstaan als gevolg van het achterstallig onderhoud te herstellen?
  • Welke kosten zijn met deze werkzaamheden gemoeid?
  • Wat kan de deskundige nog meer opmerken, noodzakelijk voor de beoordeling van het onderhoud?
Het hof is voornemens de kosten van de deskundige(n) voorshands ten laste van [geintimeerden c.s.] te brengen, nu op hen de bewijslast van de (omvang van) de schade als gevolg van het achterstallig onderhoud rust.
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld om zich bij akte uit te laten over het aantal, de deskundigheid en - bij voorkeur eensluidend - de persoon van de te benoemen deskundige(n). Voorts kunnen partijen suggesties doen over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
6.11.4.
Ten aanzien van de schade als gevolg van het achterstallig onderhoud aan de inventaris en inrichting van de vakantiewoningen zal het hof [geintimeerden c.s.] in de gelegenheid stellen om bij akte een onderbouwde schadebegroting in het geding te brengen. SVDW en VEBEGH zullen bij memorie na deskundigenbericht in de gelegenheid worden gesteld hierop te reageren.
6.12.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
stelt partijen in de gelegenheid zich bij akte uit te laten over de in de laatste alinea van r.o. 6.11.3 genoemde punten;
stelt [geintimeerden c.s.] in de gelegenheid om bij akte de in r.o. 6.11.4 bedoelde schadebegroting in het geding te brengen;
verwijst de zaak daartoe naar de rol van 31 januari 2017;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, O.G.H. Milar en R.J.M. Cremers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 december 2016.
griffier rolraadsheer