In deze zaak gaat het om een geschil over de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011, opgelegd aan de belanghebbende. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar dit bezwaar werd door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. Hierop heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de zitting op 7 september 2016 is de zaak behandeld, maar de belanghebbende en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende correct was opgeroepen. Het Hof oordeelt dat de tweede uitspraak op bezwaar van de Inspecteur, die de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaarde, ten onrechte was gedaan. Het Hof vernietigt deze uitspraak en oordeelt dat het beroep van de belanghebbende in eerste aanleg niet-ontvankelijk was, omdat het beroepschrift buiten de termijn was ingediend.
Het Hof concludeert dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank in die zin dat het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van 14 oktober 2014 niet-ontvankelijk is. De belanghebbende wordt in de proceskosten van het hoger beroep vergoed, vastgesteld op € 496. De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd voor zover het betreft de ongegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 14 oktober 2014.