Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[plaats 1](
Zweden),
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
20 april 2016 de conserverende aanslag en de beschikking revisierente verminderd tot een bedrag van respectievelijk €42.196 en € 17.385.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraken van 24 juli 2012 en tot handhaving van de conserverende aanslag en de beschikking revisierente, zoals deze bij beschikking van 20 april 2016 zijn vastgesteld.
4.Gronden
In de situatie van belanghebbende zou dit aan de orde kunnen komen indien, in weerwil van de Nederlandse pensioenwetgeving, zij haar pensioen toch afkoopt. De omstandigheid dat dit wellicht alleen in theorie mogelijk zou zijn, doet hieraan niet af.
Het Hof is van oordeel dat het gevolg daarvan is dat de in 4.5 bedoelde goede trouw bij de uitleg en toepassing van het Verdrag met Zweden zich er niet tegen verzet dat Nederland naar aanleiding van de emigratie van belanghebbende naar Zweden ter zake van haar pensioenaanspraken de conserverende aanslag heeft opgelegd. Bovendien is in dit verband van belang, gelet op het hiervóór aangehaalde arrest van 15 april 2011, dat aan belanghebbende, bij het opleggen van de conserverende aanslag zonder voorwaarden automatisch uitstel van betaling is verleend.
Het Hof overweegt te dier zake als volgt. De pensioenaanspraken zijn opgebouwd uit verschillende elementen; het totaal van die elementen bepaalt de waarde in het economische verkeer van de pensioenaanspraken en het is niet juist om er elementen uit te lichten die – al dan niet naar achteraf blijkt – niet worden “gebruikt”.
Belanghebbende heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat en tot welk bedrag de conserverende aanslag naar een te hoog bedrag is vastgesteld.
Hetzelfde geldt voor de beschikking revisierente, aangezien die de conserverende aanslag volgt. In dit verband merkt het Hof nog op dat belanghebbende de revisierente heeft berekend over de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen volgens de conserverende aanslag en niet, zoals in artikel 30i van de AWR is bepaald, over de waarde van de pensioenaanspraken waarnaar de conserverende aanslag is berekend.
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing in de zaak onder nummer AWB 13/2988, alsmede de beslissingen tot vergoeding van immateriële schade door de Minister van Veiligheid & Justitie, vastgesteld op € 1.000 en van het door belanghebbende aan de Rechtbank betaalde griffierecht van € 42 door de Inspecteur;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken van de Inspecteur van 24 juli 2012;
- vermindert de conserverende aanslag tot een berekend naar een te conserveren inkomen van € 86.929 en de beschikking revisierente tot een bedrag van € 17.385; en
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een bedrag van € 1.190.