In deze zaak gaat het om een executiegeschil dat voortvloeit uit een hoger beroep dat door [appellante] is ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De rechtbank had [appellante] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 125.000,00 aan [geintimeerden c.s.] wegens ongerechtvaardigde verrijking. Na een reeks van juridische procedures, waaronder een arrest van de Hoge Raad, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 november 2016 geoordeeld dat de vordering van [appellante] tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde proceskosten gegrond is. Het hof heeft vastgesteld dat de proceskosten in eerste aanleg zijn gecompenseerd, wat betekent dat [appellante] geen rechtens te respecteren belang meer heeft bij de vordering tot terugbetaling van deze kosten. Het hof heeft de vordering van [appellante] tot betaling van € 14.287,79 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 13 augustus 2013. Tevens zijn de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep aan [geintimeerden c.s.] opgelegd. Het hof heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd en geoordeeld dat de betekening van de appeldagvaarding aan de advocaat van [geintimeerden c.s.] voldoende was, ondanks dat deze in hoger beroep niet verschenen waren. De uitspraak van het hof is openbaar uitgesproken op 8 november 2016.