De verklaringen van vader en zoon lopen uiteen wat betreft de aanbetaling. Volgens vader was zijn zoon daarbij niet aanwezig, volgens [appellant] was hij daar wel bij. [advocaat] heeft het hof hierover niet kunnen bevragen; [geïntimeerde] heeft zich hierover niet uitgelaten.
Vast staat dat er betalingen zijn gedaan, want [geïntimeerde] heeft een bedrag van € 1.500,- met als datum 2 september 2013 in mindering gebracht (zie de brief van 2 september 2013, productie 2 bij inleidende dagvaarding). Het valt het hof op dat het om dezelfde datum gaat. Het gaat mogelijk niet om de aanbetaling die op of omstreeks 29 november 2012 is gedaan.
Ook blijkt van een voorschot van € 1.000,-, genoemd in de einddeclaratie met nummer 1002371588 dd. 26 augustus 2013. Wanneer dit voorschot is betaald, door wie en hoe, wordt niet duidelijk.
In de antwoordmemorie na enquête (punt 9) betwist [geïntimeerde] evenwel uitdrukkelijk dat tussen haar en [appellant] een afspraak is gemaakt waaruit volgt dat hij enkel eenmalig € 2.000,- diende te voldoen. Deze stelling komt overigens overeen met de getuigenverklaringen waaruit blijkt dat het om een afspraak tussen vader en zoon ging, en wellicht niet met [geïntimeerde] . De betwisting van [geïntimeerde] brengt dus mee dat het hof ook niet een deel (het erkende deel) van de vordering van [geïntimeerde] (tot het beloop van € 2.000,-) kan toewijzen. De vordering is immers enkel gebaseerd op nakoming van gemaakte afspraken.
Het tweede deel van het probandum behoeft geen beoordeling.