ECLI:NL:GHSHE:2016:487

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 februari 2016
Publicatiedatum
16 februari 2016
Zaaknummer
200.162.342_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zaakwaarneming en gerechtelijke bewaring in civiele procedure met betrekking tot inbeslaggenomen voertuigen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van Aannemingsbedrijf G.W.W. Handelsonderneming en Verhuurbedrijf B.V. en CAB Truck Trading B.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als CAB c.s.) tegen de Ontvanger der Rijksbelastingen Limburg. De zaak betreft de vraag of CAB c.s. als zaakwaarnemer kunnen worden aangemerkt voor de inbeslaggenomen voertuigen die zich op hun gehuurde terreinen bevonden. De rechtbank Limburg had in eerste aanleg de vorderingen van CAB c.s. afgewezen, wat hen noopte tot hoger beroep.

De feiten van de zaak zijn als volgt: CAB c.s. huurden bedrijfsterreinen van een derde en voerden activiteiten uit in de handel en verhuur van voertuigen. De Ontvanger had in 2007 en 2008 executoriaal beslag gelegd op voertuigen van CAB c.s. in verband met belastingaanslagen. CAB c.s. stelden dat deze voertuigen aan hen waren geleverd vóór de beslagleggingen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet was komen vast te staan. In hoger beroep voerden CAB c.s. aan dat zij als zaakwaarnemer voor de Ontvanger dienden op te treden en dat zij recht hadden op een schadevergoeding.

Het hof oordeelde dat CAB c.s. niet had voldaan aan de eisen van zaakwaarneming zoals vastgelegd in artikel 6:198 BW. Het hof concludeerde dat CAB c.s. in de periode tussen de beslagleggingen en het arrest van 27 juni 2012, waarin zij in het ongelijk werden gesteld, hun eigen belangen hadden gediend en niet de belangen van de Ontvanger. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde CAB c.s. in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 februari 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.162.342/01
arrest van 16 februari 2016
in de zaak van

1.[Aannemingsbedrijf] Aannemingsbedrijf G.W.W. Handelsonderneming en

Verhuurbedrijf B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
CAB Truck Trading B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats]
appellanten,
hierna aan te duiden als CAB c.s.,
advocaat: mr. J.H. Sligchers te Meerssen,
tegen
de Ontvanger der Rijksbelastingen Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de Ontvanger,
advocaat: mr.drs. J.C.G. Vestjens te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 11 december 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 24 september 2014, van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen CAB c.s., hierna ook afzonderlijk aan te duiden als CAB Construction en CAB Truck Trading, als eiseressen en de Ontvanger als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/04/125568/HA ZA 13-286)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord;
  • het pleidooi van 8 september 2015, waarbij CAB c.s. pleitnotities hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In rechtsoverwegingen 2.2. tot en met 2.7. van het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Met grief 1 wordt deze vaststelling bestreden. Het hof zal een nieuw overzicht geven van de onbetwiste feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
(i) CAB Construction (voorheen genaamd Loro [plaats] B.V.) huurde vanaf 2 juli 1984 van [appellant] de bedrijfsterreinen en bedrijfsgebouwen aan [het adres] te [plaats] , kadastraal bekend als de percelen [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] . Vanaf 1 januari 2005 huurt CAB Construction het perceel [perceelnummer 2] ; het perceel [perceelnummer 1] wordt vanaf laatstgenoemde datum door [appellant] verhuurd aan CAB Truck Trading.
De activiteiten van de beide vennootschappen bestaan onder meer uit de handel in automobielen en de verhuur daarvan, en het onderverhuren van delen van bovengenoemde terreinen.
(ii) De Ontvanger heeft op 1 oktober 2007, 20 mei 2008, 1 september 2008 en 21 oktober 2008 ten laste van [Aannemingsbedrijf] Autobedrijf en Handelsonderneming B.V. (hierna: CAB [plaats] ) in verband met belastingaanslagen ten laste van CAB [plaats] executoriaal beslag gelegd op 58 specifiek aangeduide en gekentekende voertuigen, die zich ten tijde van de beslaglegging bevonden op de door CAB c.s. gehuurde bedrijfsterreinen. De inbeslaggenomen voertuigen zijn niet overgebracht naar een (andere) opslagplaats.
(iii) Tussen partijen zijn procedures gevoerd over de vraag of deze voertuigen vóór de beslagleggingen door CAB [plaats] waren verkocht en geleverd aan CAB c.s.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond van 3 november 2008 is op vordering van CAB c.s. de executie van de op 20 mei 2008 door de Ontvanger ten laste van CAB [plaats] inbeslaggenomen voertuigen geschorst totdat in de door CAB c.s. aanhangig te maken verzetprocedure onherroepelijk zou zijn beslist. Bij vonnis van de rechtbank Roermond van 28 april 2010 is de door CAB c.s. gevorderde verklaring voor recht dat CAB c.s. eigenaressen zijn van de inbeslaggenomen voertuigen afgewezen. Bij arrest van dit hof van 27 maart 2012 is het vonnis bekrachtigd. Het hof heeft daartoe geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat deze voertuigen ten tijde van de beslagleggingen door CAB [plaats] aan CAB c.s. waren geleverd. Dit arrest is op 27 juni 2012 onherroepelijk geworden.
(iv) In verband met de voorgenomen executieverkoop op 20 september 2012 heeft de belastingdeurwaarder [belastingdeurwaarder] , in het bijzijn van twee deurwaarders, op 12 september 2012 het terrein en het kantoor aan [het adres] te [plaats] betreden. In het door de belastingdeurwaarder op 13 september 2012 opgemaakte relaas van bevindingen (prod. 4 conclusie van antwoord) is ter zake vermeld:
“Toen ik [ [naam 1] en [naam 2] ) medegedeeld had wat het doel van dit bezoek was, werd ons op niet mis te verstane toon gesommeerd om het kantoor en het terrein te verlaten. Hij [ [naam 1] ] vertelde ons dat hij een jachtgeweer en jachtakte had, en dat hij de 3 waakhonden op ons zou loslaten, als wij het terrein niet onmiddellijk zouden verlaten. (..) We moesten niet in [plaats] zijn, maar het op het vestigingsadres van [Aannemingsbedrijf] Autobedrijf en Handelsonderneming B.V. [CAB [plaats] ] te (…) [plaats] (..) Ik heb hen toen aangezegd dat zij moesten toestaan dat ik de voorbereidingen voor de executieverkoop ging treffen, en dat ik terug zou komen met de sterke arm. (..) (Ik) ben toen weer, nog steeds in gezelschap van mijn 2 getuigen en (..) 3 politieambtenaren, naar het bedrijfsadres gegaan. (..) Na heel veel verbaal verzet werd ons uiteindelijk toch toegestaan om het terrein op te gaan en de inbeslaggenomen auto’s te zoeken (..) Wel werd ons uitdrukkelijk op het hart gedrukt dat er geen enkel bezichtiging door adspirant kopers op het terrein zou worden toegestaan. (..)”
De executieverkoop heeft op 20 september 2012 noch op een later tijdstip plaatsgevonden.
3.2.
CAB c.s. hebben de Ontvanger bij inleidende dagvaarding van 5 september 2013 in rechte betrokken en gevorderd een verklaring voor recht dat zij met betrekking tot de inbeslaggenomen voertuigen (vanaf 1 oktober 2007) zijn aan te merken als zaakwaarnemer ten behoeve van de Ontvanger en dat de Ontvanger uit dien hoofde aan hen een (schade-) vergoeding dient te betalen, op te maken bij staat.
3.3.
Nadat de Ontvanger verweer had gevoerd, heeft de rechtbank in het vonnis waarvan beroep de vorderingen afgewezen en CAB c.s. veroordeeld in de proceskosten.
3.4.
CAB c.s. hebben in hoger beroep zes grieven aangevoerd, geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van hun vorderingen.
3.5.
Het hof begrijpt uit hetgeen CAB c.s. in hoger beroep (blz. 10 memorie van grieven) hebben aangevoerd dat zij zich kennelijk subsidiair erop beroepen dat de deurwaarder de ten laste van CAB [plaats] inbeslaggenomen voertuigen, die ten tijde van de beslaglegging waren gestald op de door CAB c.s. gehuurde bedrijventerreinen, aan CAB c.s. in gerechtelijke bewaring heeft gegeven.
Nog daargelaten het feit dat niet is aan voldaan aan de eisen van gerechtelijke bewaring, zoals bepaald in artikel 446 Rv, hebben CAB c.s. aan deze grondslag geen rechtsgevolg verbonden. Het hof gaat reeds hierom voorbij aan deze door CAB c.s. gestelde grondslag van de vordering. De vraag of, zoals CAB c.s. stellen en de Ontvanger betwist, de belastingdeurwaarder tijdens de op 1 oktober 2007 gelegde beslagen zou hebben aangeven dat de voertuigen op de door CAB c.s. gehuurde bedrijventerreinen dienden te blijven staan, behoeft derhalve geen beantwoording. In het kader van de primair gestelde en hierna te behandelen grondslag van zaakwaarneming vervult de gestelde mededeling geen rol, nu uit de aard van zaakwaarneming voortvloeit dat er geen relatie met een rechtshandeling aan de orde is en kan zijn.
3.6.
De grieven 2 tot en met 6 richten zich tegen afwijzing van de op zaakwaarneming gebaseerde vordering. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.7.
Artikel 6:198 BW omschrijft zaakwaarneming als het zich willens en wetens en op redelijke grond inlaten met de behartiging van eens anders belang, zonder de bevoegdheid daartoe aan een rechtshandeling of een elders in de wet geregelde rechtsverhouding te ontlenen. Hierin ligt besloten dat een handeling moet zijn verricht waardoor de handelende zich uitsluitend of mede met de behartiging van een belang van een ander heeft ingelaten. Voorts drukt “willens en wetens” uit dat de handelende het belang van de ander moet hebben willen bevorderen. Er is geen sprake van zaakwaarneming als men meent eigen belangen te dienen, maar daarbij in werkelijkheid de belangen van anderen dient. Dit brengt mee dat het “willens en wetens” niet zozeer betekent dat het handelen (mede) moet zijn ingegeven door de wens het belang van de ander te dienen, maar vooral dat men bij het handelen moet hebben geweten (ook) het belang van de ander te dienen (zie de conclusie van AG Rank- Berenschot van 17 april 2015, ECLI:NL:PHR:2015:507, onderdeel 2.13).
3.8.
Vaststaat dat CAB c.s. na de inbeslagneming van de betreffende voertuigen zich op het standpunt hebben gesteld dat deze voertuigen voorafgaande aan de beslagleggingen reeds door CAB [plaats] aan CAB c.s. waren geleverd en dat CAB c.s. aldus eigenaressen waren van de voertuigen. Vaststaat dat CAB c.s. de nodige procedures heeft gevoerd teneinde het gelijk aan hun zijde te krijgen (zie rov. 3.1. sub (iii)). Eerst na het arrest van dit hof van 27 maart 2012, waarbij CAB c.s. in het ongelijk werd gesteld en waartegen zij geen cassatieberoep hebben ingesteld, hebben CAB c.s. hun eerdere standpunt kennelijk verlaten. Hieruit volgt reeds dat CAB c.s. in de periode gelegen tussen de beslagleggingen en het op 27 juni 2012 onherroepelijk geworden arrest, willens en wetens uitsluitend hun eigen belang hebben willen dienen en dat zij zich niet willens en weten hebben ingelaten met de behartiging van eens anders belang, zoals artikel 6:198 BW vereist. De omstandigheid dat eerst in het onherroepelijk geworden arrest van dit hof van 27 maart 2012 is geoordeeld dat in rechte niet is komen vast te staan dat de voertuigen aan CAB c.s. in eigendom toebehoorden, leidt niet tot een ander oordeel.
3.9.
Door het in kracht van gewijsde gegaan arrest van dit hof van 27 maart 2012, op 27 juni 2012, is de periode afgebakend, waarin CAB c.s. zich op het standpunt konden stellen en hebben gesteld dat zij eigenaressen van de voertuigen waren. CAB c.s. stellen in hun pleitnota (laatste bladzijde) ook zelf dat in ieder geval vanaf 27 juni 2012 geen sprake meer kon zijn van “hun eigen belang”.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de handelwijze van CAB c.s. dat zij echter ook na 27 juni 2012 de belangen van de Ontvanger niet hebben willen behartigen of hebben behartigd. Uit het relaas van bevindingen van de belastingdeurwaarder van 13 september 2012 (zie rov. 3.1. sub (iv)), waarvan de inhoud door CAB c.s. niet is bestreden, blijkt immers evident dat zij de belastingdeurwaarder niet hebben toegestaan om hun terrein te [plaats] te betreden, dat zij de belastingdeurwaarder hebben verwezen naar het vestigingsadres van CAB [plaats] te [plaats] , dat de belastingdeurwaarder “de sterke arm” moest inroepen teneinde het terrein daadwerkelijk te kunnen betreden om de inbeslaggenomen voertuigen te kavelen en dat CAB c.s. aspirant-kopers in het kader van de voorgenomen executoriale verkoop geen toestemming zouden geven het bedrijfsterrein te betreden om de voertuigen te bezichtigen. Uit de verklaring van CAB c.s., zoals neergelegd in het proces-verbaal van comparitie in eerste aanleg, blijkt voorts dat CAB c.s. de belastingdeurwaarder ook geenszins behulpzaam hebben willen zijn bij het aanwijzen van de voertuigen. CAB c.s. verklaren hier immers: “
De deurwaarder heeft ons gevraagd de auto’s aan te wijzen, dit hebben we toen niet gedaan omdat wij vinden dat hij bij C.A.B. [plaats] moet zijn en ons niet lastig moet vallen.”en “
We wilden niet dat de openbare verkoop plaats zou vinden op ons terrein en we hebben ons hiertegen verzet. Uiteindelijk is de openbare verkoop op 20 september 2012 niet doorgegaan”.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat CAB c.s. de belangen van de Ontvanger in dezen niet heeft willen behartigen of heeft behartigd tot op heden, zodat reeds hierom niet is voldaan aan de in artikel 6:198 BW gestelde eisen aan zaakwaarneming.
Het feit dat de Ontvanger nadien uit doelmatigheidsoverwegingen heeft afgezien van de verkoop van de door de belastingdeurwaarder op 12 september 2012, naar de Ontvanger stelt, nog slechts 10 op het bedrijventerrein aangetroffen inbeslaggenomen voertuigen, leidt niet tot een ander oordeel, nu sinds 12 september 2012 niet gebleken is van een andere opstelling aan de zijde van CAB c.s. Het hof geeft aan partijen in overweging te trachten in der minne de ontstane impasse op te lossen.
3.10.
Nu de grieven falen dient het vonnis waarvan beroep te worden bekrachtigd. CAB c.s. zullen in het hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 24 september 2014;
veroordeelt CAB c.s. in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van de Ontvanger op € 704,- aan griffierecht en op € 2.682,- aan salaris advocaat;
verklaart voormelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S. Riemens, R.R.M. de Moor en J.J. Janssen, en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 februari 2016.
griffier rolraadsheer