Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
geïntimeerde in incidenteel appel
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten in incidenteel appel,
5.Het verloop van de procedure
- de memorie van grieven, tevens akte vermeerdering eis met producties;
- de memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel tevens houdende akte wijziging/vermeerdering eis in reconventie met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens houdende akte uitlating van [appellant] met producties;
- de akte van [geïntimeerden] houdende uitlating en overlegging productie(s);
- de antwoordakte van [appellant] .
6.De beoordeling
wenst een oplossing, waarbij hij in feite niets meer met u te maken heeft, voor zover het de muur c.a. betreft. Dit geeft niet alleen rust voor hem (…) maar ook voor eventuele rechtsopvolgers. (…) Dit betekent in feite, dat kliënt van mening is dat u de zijwand van uw loods[de remise; toevoeging hof]
geheel op uw eigen terrein en voor eigen rekening en risico moet aanbrengen en niet middels de muur van kliënt op of boven zijn perceel.(…) U dient daarbij uiteraard er voor te zorgen, dat ook het dak resp. de dakpannen niet uitsteken boven het perceel van kliënt en dat u alles in feite binnen uw eigen perceel houdt. Het onderhoud respectievelijk het vernieuwen of vervangen van de muur is een zaak, die geheel voor rekening en risico van mijn kliënt komt. Bij dit alles wordt wel een tweetal voorbehouden gemaakt:1. Ten aanzien van de eigendom van de muur:U deelde mee dat u twijfels had over de vraag wie nu de eigendom van de muur heeft.(…) de muur staat volledig op grond van mijn kliënt en is dus zijn eigendom. (…) Mocht echter uit kadastraal onderzoek blijken dat de muur of van u of van u en kliënt gezamenlijk is, dan heeft dat uiteraard gevolgen voor de verdere afwikkeling en zullen we daarover nader moeten overleggen. (…)”
2. [geïntimeerden] te veroordelen tot herstel van de scheidsmuur, zodat deze weer de ondersteunende functie voor voormelde overkapping krijgt, uit te voeren binnen vier weken na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag (deel) dat [geïntimeerden] met herstel in gebreke blijven;
3. te verklaren voor recht dat de door [geïntimeerden] op of omstreeks 23 december 2012 aan de perenboom op het erf van [appellant] uitgevoerde snoeiwerkzaamheden onrechtmatig zijn;
4. [geïntimeerden] te veroordelen aan [appellant] te vergoeden de schade die aan de perenboom is ontstaan door de sub 3. genoemde snoeiwerkzaamheden, nader op te maken bij staat;
5. [geïntimeerden] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente daarover en met de nakosten.
in reconventieingesteld. Zij vorderen
voorwaardelijk(naar het hof begrijpt: op voorwaarde dat een subsidiaire vordering van [appellant] tot het verlenen van een erfdienstbaarheid op grond van artikel 5:54 BW wordt toegewezen) veroordeling van [appellant] tot betaling van een schadeloosstelling op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Onvoorwaardelijkvorderen [geïntimeerden] , na wijziging van de eis,
2. veroordeling van [appellant] tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3. [appellant] te bevelen binnen zeven dagen na het vonnis de camera te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag(deel) dat [appellant] in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen.
in conventieafgewezen.
In reconventieheeft de rechtbank vordering 3. toegewezen en de opgelegde dwangsom gemaximeerd op € 7.500,--. De overige vorderingen in reconventie wees de rechtbank (impliciet) af. De proceskosten werden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten diende te dragen.
in conventiedat weliswaar door verjaring ten behoeve van het perceel van [appellant] en ten laste van het perceel van [geïntimeerden] een erfdienstbaarheid is ontstaan, maar dat dit niet betekent dat [geïntimeerden] gehouden zijn de muur te herstellen; daartoe is [appellant] zelf op grond van artikel 5:77 BW bevoegd, aldus de rechtbank. Dit leidde tot afwijzing van de vorderingen 1. en 2. De vorderingen 3. en 4. zijn afgewezen omdat [appellant] daarvoor naar het oordeel van de rechtbank te weinig gesteld had.
in conventievermeerderd. [appellant] vordert thans tevens, naast de onder 6.2. genoemde vijf vorderingen, en zakelijk weergegeven,
in reconventiesub 3. gewijzigd. Zij vorderen thans, naast hetgeen vermeld is onder 6.2.1. sub 1. en 2., samengevat,
b) [appellant] te bevelen de reeds aangebrachte camera’s, waaronder de camera aan de overkapping en onder de dakgoot, te verwijderen en verwijderd te houden;
c) [appellant] te verbieden met welke observatiemiddelen ook zicht te hebben op dan wel beelden op te nemen van (de bezittingen van) [geïntimeerden] ;
d) te bepalen dat [appellant] , na betekening van het te wijzen arrest, voor iedere overtreding van deze verboden en bevelen een dwangsom verbeurt van € 1.000,--.
in conventie, vermeld onder 6.2 hiervoor. [appellant] gaat er blijkens die vorderingen van uit dat er een erfdienstbaarheid bestaat ten laste van het perceel van [geïntimeerden] op grond waarvan laatstgenoemden de scheidsmuur voor zover deze een ondersteunende functie heeft in stand moeten houden, moeten onderhouden en moeten herstellen. Hij betoogt kennelijk dat [geïntimeerden] de muur zodanig moeten opbouwen dat de dakconstructie van de remise, zonder dat de provisorisch door [appellant] aangebrachte houten stutten nodig zijn, op de muur kan rusten (inleidende dagvaarding sub 4).
Ook het tweede gebruik van de woorden “
heersend erf” door de rechtbank in die rechtsoverweging moet als een kennelijke verschrijving worden gezien. Deze woorden moeten gelezen worden als “
dienend erf”.
Ook indien sprake zou zijn van een erfdienstbaarheid kan niet aanvaard worden dat [geïntimeerden] er zorg voor dienen te dragen dat hun scheidsmuur als steunmuur voor het dak van de remise van [appellant] kan blijven dienen. Veeleer ligt het op grond van artikel 5:75 BW, zoals ook de rechtbank overwoog, op de weg van [appellant] om daarvoor te zorgen. Voormeld artikel geeft in lid 1 (de eigenaar van) het heersend erf immers de bevoegdheid op zijn kosten op het dienend erf alles te verrichten wat voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid noodzakelijk is. Lid 2 van het artikel geeft (in casu) [appellant] de bevoegdheid op zijn kosten op het dienend erf (onder meer) werken aan te brengen die voor die uitoefening noodzakelijk zijn. Noch dit artikel noch enige andere wettelijke bepaling spreekt in dit verband over een verplichting voor (de eigenaar van) het dienend erf tot (in dit geval) instandhouding van de muur of onderhoud daarvan. Dat artikel 5:75 BW niet van toepassing is en artikel 5:73 BW wel, heeft [appellant] niet onderbouwd en vindt naar het oordeel van het hof geen steun in het recht.
in conventieleiden. Grief 2 faalt.
in conventie. Deze betreffen de door [geïntimeerden] uitgevoerde werkzaamheden aan (de overhangende takken van) de perenboom die op het perceel van [appellant] staat en de schade die daarbij aan die perenboom naar de stellingen van [appellant] is ontstaan. [appellant] stelt, samengevat, dat de volgens hem door artikel 5:44 BW vereiste sommatie van zijn moeder, als eigenares van het perceel, door [geïntimeerden] , nimmer door zijn moeder is ontvangen. Voorts stelt [appellant] dat de snoeiwerkzaamheden op onjuiste wijze zijn uitgevoerd.
[appellant] heeft in eerste aanleg noch in hoger beroep betwist dat hij namens [geïntimeerden] bij brief van 18 juni 2012 gesommeerd is de over het perceel van [geïntimeerden] hangende takken van zijn perenboom te verwijderen. Het hof verwijst naar productie 9 bij, en punt 2 van de antwoordakte wijziging eis d.d. 23 januari 2013 van [geïntimeerden] alsmede de akte uitlating producties d.d. 6 maart 2013 van [appellant] . Evenmin heeft [appellant] betwist dat hij geweigerd heeft die takken te verwijderen. Nu [appellant] het perceel, waarop de perenboom zich bevindt, bewoont en derhalve te zien is als “nabuur” in de zin van artikel 5:44 BW is het hof van oordeel dat aan de (sommatie)eis van dat artikel voldaan is. Dat de sommatie van [geïntimeerden] de moeder van [appellant] , eigenares van het door [appellant] bewoonde perceel, niet bereikt zou hebben acht het hof onder deze omstandigheden niet relevant. Bij dit oordeel betrekt het hof ook dat de moeder van [appellant] laatstgenoemde heeft gemachtigd in deze (burenrechtelijke) procedure namens haar op te treden.
in conventiezijn terecht afgewezen.
in reconventievan [geïntimeerden] tot zodanige verplaatsing van de camera van [appellant] dat deze niet langer op het perceel van [geïntimeerden] kan worden gericht. [appellant] betwist blijkens de toelichting op de grief dat de camera op het erf van [geïntimeerden] was gericht, stelt dat hij met de camera geen beelden van het perceel van [geïntimeerden] kan maken en betoogt voorts dat de rechtbank een te hoge dwangsom heeft opgelegd.
in reconventieis terecht door de rechtbank toegewezen.
in reconventietot verwijdering van de illegale overkapping van [appellant] die zich op, in en tegen de scheidsmuur van [geïntimeerden] bevindt. [geïntimeerden] herhalen daartoe allereerst dat de overkapping in de huidige constructie (een houten onderstutting van het dak van de remise, in verband met de sloop van een deel van de muur door [rechtsvoorganger] ) pas in 2000 door [appellant] is aangebracht.
“(…) Verder kan worden vastgesteld dat tot circa medio 1999 de situatie zo was, dat het achterste gedeelte van muur verhoogd was en dat kennelijk in dat verhoogde gedeelte van die muur aan uw zijde (…) een steunbalk lag ten behoeve van de loods[de remise; toevoeging hof]
die zich aan uw zijde van de muur bevond. (…)”Ook op de stellingen van [appellant] die onderbouwd worden door de door hem in het geding gebrachte foto’s en die kort gezegd inhouden dat reeds in 1940-1945 de situatie rond de remise en de scheidsmuur was zoals deze thans is, hebben [geïntimeerden] niet concreet gereageerd.
Verder staat vast dat [rechtsvoorganger] in 2000 een deel van de muur heeft gesloopt en dat [appellant] toen provisorisch maatregelen heeft moeten nemen omdat door die sloop zijn overkapping niet meer op de muur rustte.
Gelet op het voorgaande gaat het hof er van uit dat de remise van [appellant] reeds tientallen jaren, in elk geval vanaf omstreeks 1945, rustte op of in de scheidsmuur van [geïntimeerden] De omstandigheid dat de huidige constructie pas in 2000 door [appellant] is aangebracht (zoals [geïntimeerden] stellen) is voor dit oordeel niet relevant.
in reconventiein hoger beroep gewijzigd als weergegeven onder 6.5. hiervoor.
de camera (aan de overkapping) zodanig te verplaatsen dat deze niet langer op het perceel van [geïntimeerde 1] kan worden gericht (…)”
in reconventievan [geïntimeerden] ziet (in elk geval: zie sub 6.12.7 hierna) op een tweede door [appellant] , onder de dakgoot, aangebrachte camera.
[geïntimeerden] hebben, onweersproken door [appellant] , gesteld dat hun perceel door de plastic afscherming van de tweede camera van [appellant] zichtbaar blijft, zodat die camera foto’s van hun erf kan maken. Het hof gaat hier dan ook van uit.
Voorts heeft te gelden dat [appellant] geen specifieke, concrete, feiten stelt waarom zijn belang bij handhaving van camera’s, die gericht kunnen worden op het erf van [geïntimeerden] , om zijn erf te kunnen bewaken, zwaarder zou moeten wegen dan het belang van [geïntimeerden] , te weten het recht op privacy. Het hof beschouwt daarom in dit geval laatstgenoemd recht als zwaarder wegend. De (vermeerderde) eis van [geïntimeerden] zal, voor zover deze betrekking heeft op voormelde tweede camera, worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal worden bepaald op € 500,--, met dien verstande dat het hof deze evenals de dwangsom gesteld op het bevel met betrekking tot de eerste camera, zal maximeren op € 15.000,--.
7.De uitspraak
in reconventieonder 4.2. de dwangsom is gemaximeerd op € 7.500,-- en, in zoverre opnieuw recht doende:
in conventie als in reconventievoor het overige;