In haar beroepschrift heeft de moeder ter onderbouwing van haar grieven overwogen dat zij de negatieve spiraal uit het verleden heeft doorbroken. Zij heeft zelfstandig hulp ingeschakeld van [Zorgbegeleiding] Zorgbegeleiding. Verder heeft zij haar relatie met de heer [ex-partner] beëindigd, eigen woonruimte gevonden en is er sprake van een opwaartse spiraal. Inmiddels is zij bevallen van haar zoon, [kind 2] , over wie op 31 maart 2016, nog voor zijn geboorte, een ondertoezichtstelling is uitgesproken. Vanwege de grote vooruitgang is door de rechtbank echter het verzoek tot uithuisplaatsing voor vijf maanden aangehouden en vervolgens is door de raad het verzoek tot uithuisplaatsing ingetrokken.
De stelling van de moeder is derhalve dat zij haar leven weer op de rails heeft.
De moeder weerspreekt om die reden tevens de conclusies van de raad in het rapport van 3 juli 2015. Deze zijn onjuist; de moeder heeft wel degelijk grip op haar leven.
Ook is de balans draagkracht-draaglast inmiddels vergroot, de moeder is strijdbaar en heeft ervoor gevochten dat zij haar zoontje thuis kan opvoeden.
De moeder verwijst verder naar het verslag van het netwerkberaad van 22 maart 2016 om te benadrukken dat er geen sprake is van wisselende relaties met hulpverleners.
Nu er drie rapportages van de raad bestaan die lijnrecht tegenover elkaar staan, acht de moeder het noodzakelijk dat er een nieuw en actueel raadsonderzoek wordt verricht naar het perspectief van [kind 1] .
Volgens de moeder is het verder niet juist dat de onzekerheid over haar perspectief [kind 1] onrust geeft en onzeker maakt. Uit de aanvullende informatie van 8 januari 2016 blijkt immers dat [kind 1] lekker in haar vel zit. Het verslag van school verschilt dan ook sterk met het raadsrapport.
De behandeling van [kind 1] bij ‘Kiek !’ in verband met gedragsproblemen werpt vruchten af. Bovendien weet [kind 1] waar ze aan toe is, zij verblijft bij oma en ziet de moeder op vaste tijden.
De moeder concludeert derhalve dat het perspectief van [kind 1] in de toekomst bij haar ligt en dat niet is voldaan aan artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW).