3.2.Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Partijen hebben hieraan ten zitting nog het volgende toegevoegd:
Belanghebbende (gemachtigde)
- De verkoop van [c-straat] 4 betreft een familietransactie. Deze verkoop is niet terug te vinden in de makelaarsdatabase. [c-straat] 4 is dan ook niet aangeboden op de markt. Het betreft de verkoop van een zekere meneer [G] , geboortejaar 1975 aan een andere meneer [G] , geboortejaar 1946. Het is een verkoop van zoon aan vader. Uit de notariële akte van verkoop blijkt dat een makelaar de waarde van [c-straat] 4 heeft getaxeerd en dat aan de hand daarvan de (markt)waarde is bepaald. Dit laatste neemt niet weg dat het spel van vraag en aanbod niet is gespeeld.
- Ook de verkoop van [c-straat] 12 betreft een familietransactie. Bovendien blijkt uit de notariële akte dat het gaat om een ruiltransactie. Ik betwist dat er sprake is van een normale markttransactie.
- Ik kan geen gegevens vinden over de door de Heffingsambtenaar aangehaalde verkooptransactie van [d-straat] 3 op [december] 2011. Ik heb alleen toegang tot de gegevens van de laatste verkoop van een object. [d-straat] 3 is op 19 september 2015 verkocht voor een bedrag van € 347.000. Omdat ik geen gegevens heb over verkooptransactie van [d-straat] 3 die door de Heffingsambtenaar wordt gebruikt, is het voor mij moeilijk om te beoordelen of daar toen iets bijzonders heeft gespeeld.
- De Heffingsambtenaar heeft, met uitzondering van [b-straat] 20, gekozen voor referentieobjecten die zijn gelegen in andere kernen. Dat kan, maar ik stel mij op het standpunt dat er in [woonplaats] zelf voldoende geschikte referentieobjecten zijn gelegen, zodat daarvan moet worden uitgegaan.
- Ik ben met het Hof van mening dat het vreemd is dat in de door mij overgelegde matrix het verschil in bouwjaar tussen de onroerende zaak en [b-straat] 20 en [e-straat] 2 wordt gecorrigeerd met een minfactor. Er wordt namelijk van oud naar nieuw gerekend. Bij deze referentieobjecten zou een plusfactor gehanteerd moeten worden. De ten aanzien van [b-straat] 28 gehanteerde correctiefactor lijkt mij juist.
- Ik trek [e-straat] 2 in als referentieobject. De twee andere referentieobjecten die ik heb gebruikt zijn beter vergelijkbaar met de onroerende zaak.
- Uit de verkoopadvertentie van [b-straat] 28 blijkt dat de totale inhoud, inclusief die van de bijgebouwen, 535 m³ bedraagt. Het woongedeelte van [b-straat] 28 heeft een inhoud van 485 m³. Belanghebbende gaat ten onrechte ervan uit dat het woongedeelte een inhoud van 535 m³ heeft.
- Belanghebbende stelt dat er bij de verkopen van [c-straat] 4 en [c-straat] 12 sprake is van familietransacties. Het enkele feit dat de verkoper en koper dezelfde achternaam hebben, rechtvaardigt naar mijn mening niet de conclusie dat er sprake is van een familietransactie. De gemeente krijgt de verkoopinformatie over de referentieobjecten van het Kadaster. Zij controleren onder andere of er sprake is van verkoop aan gelieerde partijen. Het Kadaster heeft aangegeven dat er sprake is van een bruikbare verkoop onder zakelijke omstandigheden.
- Ik stel mij op het standpunt dat de referentieobjecten [c-straat] 4, [c-straat] 12 en [d-straat] 3, die in andere kernen dan de onroerende zaak zijn gelegen, goed bruikbaar zijn als referentieobject. Een aspirant-koper zal zich niet uitsluitend op [woonplaats] focussen. Waarom kan dan niet worden uitgegaan van referentieobjecten in een andere kern? Ik ben uitgegaan van kernen waarvan de voorzieningen gelijk zijn en waarbij de afstand tot [H] , waar de hoofdvoorzieningen zijn gelegen, gelijk is.