In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van een aanslag rioolheffing die aan de belanghebbende was opgelegd voor het jaar 2013. De belanghebbende, eigenaar van een woon- en bedrijfspand aan [a-straat] 18 en [b-straat] 5, betwistte de aanslag en stelde dat deze ten onrechte was opgelegd. De Heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg had de aanslag verdedigd, waarbij hij stelde dat het pand als een onroerende zaak moet worden aangemerkt die aangesloten is op de gemeentelijke riolering.
Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende het pand volledig in eigendom heeft en dat er geen kadastrale splitsing heeft plaatsgevonden. De woning aan [b-straat] 5 beschikt over de noodzakelijke voorzieningen en is afsluitbaar, waardoor deze als zelfstandig gedeelte kan worden aangemerkt. Het Hof oordeelde dat de aanslag rioolheffing voor [a-straat] 18 terecht was opgelegd, omdat dit pand ook als een gebouwd eigendom wordt beschouwd dat aangesloten is op de gemeentelijke riolering. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond werd verklaard en de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd.
De uitspraak benadrukt de criteria voor het bepalen van de belastingplicht voor rioolheffing en de toepassing van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) in relatie tot de Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing. Het Hof concludeerde dat de Heffingsambtenaar de aanslag op juiste wijze had opgelegd, ondanks dat er sprake was van een gezamenlijke rioolaansluiting voor het pand.