ECLI:NL:GHSHE:2016:4368

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 september 2016
Publicatiedatum
3 oktober 2016
Zaaknummer
14/00753
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de rechtmatigheid van de aanslag rioolheffing voor een woon- en bedrijfspand

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van een aanslag rioolheffing die aan de belanghebbende was opgelegd voor het jaar 2013. De belanghebbende, eigenaar van een woon- en bedrijfspand aan [a-straat] 18 en [b-straat] 5, betwistte de aanslag en stelde dat deze ten onrechte was opgelegd. De Heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg had de aanslag verdedigd, waarbij hij stelde dat het pand als een onroerende zaak moet worden aangemerkt die aangesloten is op de gemeentelijke riolering.

Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende het pand volledig in eigendom heeft en dat er geen kadastrale splitsing heeft plaatsgevonden. De woning aan [b-straat] 5 beschikt over de noodzakelijke voorzieningen en is afsluitbaar, waardoor deze als zelfstandig gedeelte kan worden aangemerkt. Het Hof oordeelde dat de aanslag rioolheffing voor [a-straat] 18 terecht was opgelegd, omdat dit pand ook als een gebouwd eigendom wordt beschouwd dat aangesloten is op de gemeentelijke riolering. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond werd verklaard en de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd.

De uitspraak benadrukt de criteria voor het bepalen van de belastingplicht voor rioolheffing en de toepassing van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) in relatie tot de Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing. Het Hof concludeerde dat de Heffingsambtenaar de aanslag op juiste wijze had opgelegd, ondanks dat er sprake was van een gezamenlijke rioolaansluiting voor het pand.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00753
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 3 juli 2014, nummer AWB 13/6339, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna vermelde aanslag.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag rioolheffing opgelegd voor [a-straat] 18 te [woonplaats] . De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende geen griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende geen griffierecht geheven. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Belanghebbende heeft bij brief van 6 december 2014 schriftelijk gerepliceerd.
1.5.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de eerste zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij
1.6.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 29 oktober 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [A] , taxateur, en mevrouw [B] . Op deze zitting is het hoger beroep van belanghebbende, bij het Hof bekend onder kenmerknummer 14/00752, gelijktijdig behandeld. De zaak met kenmerknummer 14/00752 betreft de aan belanghebbende voor het belastingjaar 2013 opgelegde aanslag rioolheffing voor [b-straat] 5 te [woonplaats] .
1.7.
De zaak met kenmerknummer 14/00752 is ter zitting ingetrokken door belanghebbende. In de onderhavige zaak, met kenmerknummer 14/00753, heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven, aan welk verzoek zij hebben voldaan. Deze stukken zijn door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij gezonden.
1.8.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 18 augustus 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, mevrouw [B] .
1.9.
Belanghebbende heeft ter nadere zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van een kadastrale kaart en bouwtekeningen betreffende [a-straat] 18.
1.10.
Het Hof heeft aan het einde van de nadere zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende is eigenaar van een woon- en bedrijfspand met de adressen [a-straat] 18 en [b-straat] 5 te [woonplaats] (hierna: het pand). Het pand is niet kadastraal gesplitst en ook juridisch is het pand niet gesplitst. Er heeft feitelijk een splitsing plaatsgevonden op basis van de gebruikersrechten. [a-straat] 18, een deel van de benedenverdieping, wordt door belanghebbende verhuurd aan [C] B.V. Het overige deel van het pand, [b-straat] 5 (hierna: de woning), wordt bewoond door belanghebbende.
2.2.
[C] B.V. is eigenaar en gebruiker van het naburige pand [a-straat] 20. [a-straat] 18 en [a-straat] 20 worden door [C] B.V. gebruikt als [D] -school. [a-straat] 18 en [a-straat] 20 zijn van binnenuit van elkaar gescheiden door een niet-afsluitbare schuifdeur. [a-straat] 18 beschikt over een aanrecht met een kraan en een wasbak, in [a-straat] 20 is een toilet aanwezig.
2.3.
De woning beschikt over een eigen keukenvoorziening, badkamer en toilet.
2.4.
Het pand beschikt over een gezamenlijke rioolaansluiting en over gezamenlijk te gebruiken nutsvoorzieningen. Zo is er één meterkast en één verwarmingsketel. Het pand beschikt over diverse ingangen. Aan de straatzijde is er een toegangsdeur tot [a-straat] 18. Deze ingang wordt echter niet meer gebruikt, omdat deze aan de binnenzijde is geblokkeerd. Aan de achterzijde bevindt zich een aparte ingang naar de bovenwoning. Rechts van deze ingang bevindt zich nog een andere ingang naar [a-straat] 18. Indien het pand via laatstgenoemde ingang wordt binnengegaan bevindt zich binnenin het pand aan de linkerzijde een deur die toegang geeft tot de woning. Deze deur is afsluitbaar door middel van een slot. Ook is er aan de zijde van [a-straat] 18 een boekenkast voor deze deur geplaatst. De trap naar de bovenverdieping van de woning is vanuit [a-straat] 18 niet zichtbaar en evenmin bereikbaar.
2.5.
De Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2010 (hierna: de Verordening) luidt, voor zover van belang, als volgt:

Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
a. perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;
b. onroerende zaak: de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;
(…)
Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
1. De belasting wordt geheven:
a. van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel; en
b. van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen: gebruikersdeel.
(…)
Artikel 4 Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.
(…)
Artikel 6 Maatstaf van heffing
1. Het eigenarendeel wordt geheven naar een vast bedrag per perceel
2. Het gebruikersdeel wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.
(...)”
2.6.
Artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Voor de toepassing van de wet wordt als één onroerende zaak aangemerkt:
a. een gebouwd eigendom;
b. een ongebouwd eigendom;
c. een gedeelte van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
d. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;
(...)”

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of aan belanghebbende ten onrechte een aanslag rioolheffing is opgelegd met betrekking tot [a-straat] 18.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Partijen hebben hieraan ter (nadere) zitting het volgende toegevoegd:
Belanghebbende
- In [a-straat] 18 bevindt zich een deur die toegang geeft tot de gang van de woning. Aan de zijde van [a-straat] 18 is een boekenkast voor deze deur geplaatst. Deze deur is ook afsluitbaar door middel van een slot. De trap die leidt naar de bovenverdieping van de woning is vanuit [a-straat] 18 niet bereikbaar en zelfs niet zichtbaar.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de aanslag rioolheffing met betrekking tot [a-straat] 18. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende het gehele belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom van het pand, dat er geen kadastrale splitsing heeft plaatsgevonden, dat het pand een onroerende zaak betreft die (in)direct is aangesloten op de gemeentelijke riolering en dat de woning en [a-straat] 18 afzonderlijk van elkaar en daarmee niet als één geheel worden gebruikt. Het geschil is daarmee beperkt tot de vraag of er sprake is van een zelfstandig gedeelte als bedoeld in artikel 4 van de Verordening en artikel 16, aanhef en onderdeel c, van de Wet WOZ.
4.2.
Ingevolge artikel 16, aanhef en onderdeel c, van de Wet WOZ en op grond van vaste jurisprudentie is een onroerende zaak, indien het een woning betreft, bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt indien deze afsluitbaar is en beschikt over de voor bewoning noodzakelijke voorzieningen zoals een kookvoorziening, een wasgelegenheid en sanitaire voorzieningen, waaronder een douche en een toilet. De Heffingsambtenaar is ter zake van de objectafbakening gehouden het object af te bakenen naar de kleinst mogelijke zelfstandige eenheid (Hoge Raad 26 oktober 2001, nr. 36.217, ECLI:NL:HR:2001:AD4850, BNB 2001/424).
4.3.
Naar het oordeel van het Hof voldoet de woning aan alle onder 4.2. genoemde vereisten en kwalificeert de woning daarmee als een zelfstandig gedeelte dat bestemd is om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Tussen partijen is immers niet in geschil dat de woning beschikt over een eigen kookvoorziening, wasgelegenheid en sanitaire voorzieningen. Over de afsluitbaarheid van de woning heeft belanghebbende ter zitting verklaard dat de deur die vanuit [a-straat] 18 toegang geeft tot de woning is geblokkeerd door middel van een boekenkast aan de zijde van [a-straat] 18 én dat deze deur afsluitbaar is door middel van een slot. Naar het oordeel van het Hof is met dit laatste voldaan aan de afsluitbaarheid van de woning. Het plaatsen van een boekenkast voor een deur maakt deze immers niet afsluitbaar (vgl. Hoge Raad 4 juni 2010, nr. 09/04225, ECLI:NL:HR:2010:BM6698, BNB 2010/272). De woning kwalificeert daarmee als een zelfstandig gedeelte waarvoor op grond van artikel 4 van de Verordening een aanslag rioolheffing kan worden opgelegd.
4.4.
In de onderhavige procedure is echter in geschil of de Heffingsambtenaar aan belanghebbende terecht een aanslag rioolheffing heeft opgelegd voor [a-straat] 18. De Wet WOZ stelt geen bijzondere eisen aan een gebouwd eigendom als bedoeld in artikel 16, aanhef en onderdeel a, van de Wet WOZ. Voor een gebouwd eigendom wordt bijvoorbeeld niet de voorwaarde gesteld, zoals bij een zelfstandig gedeelte, dat er sprake moet zijn van bepaalde voorzieningen, zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van een toilet. Indien op grond van artikel 16, aanhef en onderdeel c, van de Wet WOZ een zelfstandig gedeelte van een gebouwd eigendom is afgezonderd, betekent dit niet dat het resterende deel geen gebouwd eigendom meer is. Naar het oordeel van het Hof leidt dit tot de conclusie dat ook voor [a-straat] 18 een aanslag rioolheffing kan worden opgelegd, omdat dit een gebouwde eigendom betreft, dat aangesloten is op de gemeentelijke riolering.
4.5.
De samenstelbepaling van artikel 16, aanhef en onderdeel d, van de Wet WOZ mist in het onderhavige geval reeds toepassing, omdat belanghebbende geen gebruiker is van [a-straat] 18. Het Hof acht de door de Heffingsambtenaar toegepast objectafbakening daarom juist. Gelet op het bepaalde in artikel 1 van de Verordening is de aanslag rioolheffing voor [a-straat] 18 dan ook terecht opgelegd. Dat er sprake is van één gezamenlijke rioolaansluiting voor het pand doet hieraan niet af nu een indirecte aansluiting op de gemeentelijke riolering al voldoende is voor de rioolheffing.
Slotsom
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep ongegrond, en
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 29 september 2016 door T.A. Gladpootjes, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.