3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
In of omstreeks de maand november 2012 heeft [appellant] in opdracht en voor rekening van HCO BV 26 stuks [handelsnaam] Bike Pro’s (fietsen) geleverd. [appellant] heeft in verband daarmee inclusief afleverkosten € 20.055,75 aan HCO BV gefactureerd.
Via enkele beheervennootschappen is de heer [bestuurder HCO B.V.] (hierna: [bestuurder HCO B.V.] ) bestuurder van HCO BV.
HCO BV heeft op 29 januari 2013 € 6.000,-- betaald in mindering op het gefactureerde bedrag, op 16 december 2013 € 10.000,-- en op 30 januari 2014 € 1.000,--.
Omdat zijn vordering op HCO BV niet volledig werd voldaan, heeft [appellant] de vordering uit handen gegeven aan EBL Incasso (hierna: EBL). EBL heeft HCO BV bij brief van 8 januari 2015 gesommeerd tot betaling van een restantbedrag van € 5.331,05, in welk bedrag ook incassokosten en rente tot en met 8 januari 2015 zijn begrepen.
Bij brief van 4 februari 2015 heeft EBL HCO BV gesommeerd tot betaling van € 5.358,93, in welk bedrag ook incassokosten en rente tot 4 februari 2015 zijn begrepen.
Bij e-mail van 10 februari 2015 heeft [administrateur] , administrateur van HCO BV, aan [appellant] onder meer het volgende meegedeeld:
“Ik heb van dhr. [bestuurder HCO B.V.] begrepen dat er inmiddels contact met u is geweest over bovenstaande factuur.
Er staat nu nog € 3.055,75 open. Eind deze maand zal er € 1.500,00 worden overgemaakt en eind maart zal het restantbedrag van € 1.555,75 worden overgemaakt.
Vriendelijk verzoek om de deurwaardersprocedure in te trekken.”
Bij e-mail van 12 februari 2015, 8:38 uur, heeft [appellant] deze mail van [administrateur] doorgezonden aan EBL.
Bij e-mail van 12 februari 2015, 10:13 uur, heeft EBL namens [appellant] aan HCO BV bij wege van schikking voorgesteld de openstaande post inclusief rente en kosten te fixeren op € 4.500,00, te voldoen in drie gelijke maandelijkse termijnen van elk € 1.500,--, te voldoen ingaande februari 2015, telkens voor het einde van de maand.
HCO BV heeft op 10 maart 2015 € 1.500,-- en op 30 maart 2015 nogmaals € 1.500,-- betaald.
Omdat betaling van de derde termijn van € 1.500,-- uitbleef, heeft EBL contact opgenomen met de administrateur van HCO BV. Daarop hebben ook telefoongesprekken plaatsgevonden met [bestuurder HCO B.V.] . [bestuurder HCO B.V.] heeft in deze telefoongesprekken aan [appellant] en aan EBL meegedeeld dat HCO BV geen verdere betalingen zou verrichten.
Bij e-mail van 8 mei 2015 heeft EBL aan de administrateur van HCO BV onder meer het volgende meegedeeld:
“Hierbij stel ik u voor de laatste keer in de gelegenheid om de overeengekomen laatste termijn van € 1.500 euro te voldoen op mijn derdengeldenrekening voor maandagmiddag 11 mei 12.00 uur.
Bij gebreke komt de betaalregeling te vervallen en zal ik volgende week gaan dagvaarden voor het volle bedrag zoals hieronder gespecificeerd.
Uiteraard worden de kosten bij u gedebiteerd.
Inmiddels heb ik ook telefonisch contact gehad met Dhr. [bestuurder HCO B.V.] .
Het was een zeer onprettig gesprek waarbij verschillende bedreigingen werden geuit door hem. Hiervan ben ik uiteraard niet gediend”
HCO BV heeft niet aan het betalingsverzoek van 8 mei 2015 voldaan.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellant] veroordeling van HCO BV tot betaling van € 2.442,75, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 29 mei 2015, en met veroordeling van HCO BV in de proceskosten inclusief nakosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Tussen [appellant] en HCO BV is een overeenkomst gesloten op grond waarvan [appellant] voor rekening van HCO BV 26 stuks [handelsnaam] Bike Pro’s heeft geleverd. HCO BV is daarvoor een prijs verschuldigd van € 20.055,75. HCO BV heeft het verschuldigde bedrag slechts deels en bovendien te laat betaald. Met inbegrip van de verschuldigde buitengerechtelijke kosten en vervallen wettelijke handelsrente was HCO BV per 29 mei 2015 per saldo nog een bedrag van € 2.442,75 verschuldigd, welk bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 29 mei 2015.
3.2.3.HCO BV heeft verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.In het vonnis van 4 november 2015 heeft de kantonrechter het volgende overwogen:
“1.1 De vordering van de eisende partij blijkt uit de dagvaarding, waarvan een gewaarmerkt afschrift aan dit vonnis is gehecht.