ECLI:NL:HR:2006:AW2089

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juni 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C05/082HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen kantonrechtersvonnis over prijsgeven van verweer bij niet-verschijnen

In deze zaak heeft eiser tot cassatie, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H.J.W. Alt, beroep ingesteld tegen een eindvonnis van de kantonrechter te Nijmegen. De kantonrechter had eiser veroordeeld om aan verweerder, een tandarts, een bedrag van € 803,01 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Eiser had de vordering bestreden, maar verscheen niet ter comparitie na antwoord, waarop de kantonrechter concludeerde dat eiser zijn verweer had prijsgegeven. Eiser stelde dat hij niet had verzuimd en dat er geen ondubbelzinnige prijsgeving van het verweer was. De Hoge Raad oordeelde dat de kantonrechter onvoldoende had gemotiveerd waarom het niet-verschijnen van eiser als prijsgeven van verweer kon worden opgevat. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de kantonrechter en verwees de zaak naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De kosten van het geding in cassatie werden gereserveerd, met een begroting van de kosten aan de zijde van eiser op € 214,11 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

Uitspraak

9 juni 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/082HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 6 mei 2004 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de rechtbank, sector kanton, te Arnhem, locatie Nijmegen, en gevorderd bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [eiser] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verweerder] te betalen een bedrag van € 846,40, vermeerderd met de wettelijke rente over € 696,40 vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
[Eiser] heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 25 juni 2004 een comparitie van partijen gelast.
Bij eindvonnis van 19 november 2004 heeft de Kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] veroordeeld om aan [verweerder] te betalen een bedrag van € 803.01, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 649,40 vanaf 6 mei 2004 tot aan de dag van de algehele voldoening, [eiser] in de kosten van de procedure veroordeeld, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het vonnis van de kantonrechter van 19 november 2004 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindvonnis van de kantonrechter heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging en verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In deze zaak heeft [verweerder] als tandarts aan [eiser] een rekening gestuurd ten bedrage van € 696,40 voor het vervaardigen van een frame. [Verweerder] stelt dat [eiser] hem tot het vervaardigen van dat frame opdracht heeft gegeven. [Eiser] heeft die rekening onbetaald gelaten omdat hij betwist de gestelde opdracht te hebben gegeven.
[Verweerder] heeft [eiser] daarop voor de kantonrechter te Nijmegen gedaagd en de hiervoor in 1 genoemde vordering ingesteld.
In het geding voor de kantonrechter heeft [eiser] bij conclusie van antwoord gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd tot ontzegging van de vordering.
Op de vervolgens gehouden comparitie na antwoord is [eiser] niet verschenen.
Ten slotte heeft de kantonrechter bij eindvonnis de vordering grotendeels toegewezen, zoals hiervoor in 1 is vermeld.
3.2 De kantonrechter heeft in rov. 2 van het bestreden vonnis overwogen dat ter comparitie [eiser], hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering niet is verschenen, dat de kantonrechter er daarom van uitgaat dat het verweer niet langer wordt gehandhaafd en dat de vordering dan ook zal worden toegewezen (met vermindering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten).
Aldus heeft de kantonrechter uit het, ondanks behoorlijke oproeping, niet-verschijnen van [eiser] de gevolgtrekking gemaakt dat deze zijn verweer heeft prijsgegeven.
3.3.1 Onderdeel 1 van het middel klaagt dat de kantonrechter, door uit de enkele omstandigheid dat [eiser] niet ter comparitie is verschenen, af te leiden dat deze zijn verweer heeft prijsgegeven en daarbij niet aan te geven welke van zijn bij conclusie van antwoord aangevoerde stellingen dit prijsgeven betreft, zo weinig inzicht in zijn gedachtegang heeft gegeven dat van zijn beslissing niet kan worden gezegd dat deze de gronden inhoudt waarop zij berust.
3.3.2 Bij de beoordeling van deze klacht dient het volgende te worden vooropgesteld. Weliswaar geeft art. 88 lid 4 Rv. de rechter de bevoegdheid uit een niet-verschijnen ter comparitie de gevolgtrekking te maken die hij geraden acht, maar ook voor deze beslissing geldt dat zij ten minste zodanig moet worden gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang, om de beslissing zowel voor partijen als voor derden - in geval van openstaan van hogere voorzieningen: de hogere rechter daaronder begrepen - controleerbaar en aanvaardbaar te maken.
Voorts moet als uitgangspunt gelden dat de rechter slechts ervan kan uitgaan dat een partij een verweer heeft prijsgegeven, indien dat, uitdrukkelijk of stilzwijgend, op ondubbelzinnige wijze is geschied.
Een en ander brengt, in een geval, zoals het onderhavige, waarin de rechter op grond van de proceshouding van een partij oordeelt dat die partij haar verweer heeft prijsgegeven, mee, dat de rechter in de motivering van zijn beslissing tot uitdrukking brengt op grond van welke feiten en omstandigheden moet worden aangenomen dat dit prijsgeven ondubbelzinnig voortvloeit uit de proceshouding van die partij.
3.3.3 Ook als veronderstellenderwijze moet worden aangenomen dat, zoals de kantonrechter heeft overwogen maar het middel in onderdeel 1.1 bestrijdt, [eiser] voor de comparitie behoorlijk was opgeroepen, valt, nu [eiser] gemotiveerd verweer had gevoerd bij conclusie van antwoord, niet zonder nadere motivering, welke ontbreekt, in te zien dat uit de omstandigheid dat hij zonder bericht van verhindering niet was verschenen op de comparitie van partijen, ondubbelzinnig voortvloeit dat hij zijn verweer had prijsgegeven. Uit het vonnis blijkt immers niet dat, en zo ja, waarom, de kantonrechter uitgesloten heeft geacht dat aan het niet-verschijnen van [eiser] ter zitting een andere reden of oorzaak ten grondslag lag dan het prijsgeven van het verweer.
Het bestreden vonnis is daarom onvoldoende gemotiveerd, zodat de klacht slaagt.
3.3.4 De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
3.4 Nu [verweerder] het bestreden oordeel van de kantonrechter niet heeft uitgelokt en evenmin heeft verdedigd, zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Nijmegen van 19 november 2004;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof te Arnhem;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [eiser] op € 214,11 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van [verweerder] op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 9 juni 2006.