In deze zaak gaat het om een geschil over de naheffingsaanslag omzetbelasting die aan een BV is opgelegd. De BV had een auto aangeschaft en de voorbelasting in aftrek gebracht. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de auto weliswaar op naam van de BV stond, maar feitelijk onmiddellijk doorgeleverd was aan de directeur-enig aandeelhouder van de BV. De directeur gedroeg zich als de juridische en economische eigenaar van de auto, wat blijkt uit de jaarstukken van de BV en de wijze waarop de auto werd gebruikt. De Inspecteur van de Belastingdienst stelde dat de auto niet aan de BV was geleverd, maar aan de directeur, en dat de BV dus geen recht had op aftrek van de voorbelasting. Het Hof oordeelt dat de BV recht heeft op aftrek van voorbelasting, omdat de auto daadwerkelijk aan de BV is geleverd. De naheffingsaanslag wordt verminderd van € 11.320 naar € 6.957, en de heffingsrentebeschikking wordt dienovereenkomstig aangepast. Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en veroordeelt de Inspecteur tot betaling van de proceskosten.