Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4.Gronden
Voorts overweegt het Hof dat aan de heffing van inkomstenbelasting het draagkrachtbeginsel (mede) ten grondslag ligt. Nu het ten afkoop ontvangen pensioen de draagkracht van belanghebbende in 2012 heeft verhoogd, is het Hof van oordeel dat ook om die reden inkomstenbelastingheffing in het jaar 2012 gerechtvaardigd is.
Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot deze afdeling.”
Ingeval zich ten aanzien van een verzekerde die in de premieheffing bij wege van aanslag wordt betrokken in het kalenderjaar tijdvakken voordoen waarin anders dan ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wfsv verschillende premiepercentages gelden, wordt van hem de premie geheven naar een percentage (heffingspercentage) dat is samengesteld uit tijdsevenredige delen van die verschillende premiepercentages. Het heffingspercentage wordt afgerond op honderdsten naar beneden.”
Ingeval voor de premieheffing bij wege van aanslag het premie-inkomen, het heffingspercentage of de heffingskorting moet worden bepaald door middel van tijdsevenredige vaststelling, wordt daarbij:
Ingevolge de in artikel 17 van de WFV [rechtbank: thans Wet financiering sociale volksverzekering] gegeven mogelijkheid om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen met betrekking tot hetgeen in de paragrafen 1 tot en met 5 van de WFV is bepaald, is in de artikelen 2 en 5 van de Uitvoeringsregeling [rechtbank: thans Regeling Wet financiering sociale volksverzekeringen] een regeling opgenomen voor de hantering van een tijdsevenredig bepaald heffingspercentage. De regeling, die blijkens de toelichting op de Uitvoeringsregeling onder meer ziet op het geval dat de verzekerde in de loop van het heffingstijdvak de 65-jarige leeftijd bereikt, strekt kennelijk tot toepassing van dat tijdsevenredig bepaalde heffingspercentage op het in artikel 8 van de WFV bedoelde premie-inkomen, dus op het belastbare inkomen uit werk en woning, bepaald volgens de regels van hoofdstuk 3 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Deze regeling is niet in strijd met hetgeen in artikel 10, lid 2, van de WFV is bepaald, maar een uitwerking daarvan, nu de WFV geen regeling kent voor de tijdsevenredige bepaling van heffingspercentages.”
Voorts voegt het Hof eraan toe dat belanghebbende ten aanzien van de te betalen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen geen nadeel heeft ondervonden van het (volledig) in aanmerking nemen van het ten afkoop ontvangen pensioen. Zelfs indien belanghebbendes belastbare inkomen uit werk en woning van € 42.808 zou worden verminderd met het bedrag van het ten afkoop ontvangen pensioen van € 6.005, tot € 36.803, zou belanghebbendes belastbare inkomen uit werk en woning nog altijd hoger zijn, dan het maximum premie-inkomen van € 33.863, waarover premie volksverzekeringen is verschuldigd en zou ook dan zijn inkomen, zonder de afkoop, in de derde belastingschijf van 42% vallen. Met andere woorden: het ten afkoop ontvangen pensioen veroorzaakt niet dat belanghebbendes inkomen in een hogere inkomstenbelastingschijf valt, en premies volksverzekeringen worden ten aanzien van dit bestanddeel niet geheven.