ECLI:NL:HR:2005:AR5905
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- J.W. van den Berge
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Cassatie over voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot AOW-heffing na 65-jarige leeftijd
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 10 december 2003. De belanghebbende, geboren in 1936, ontving in 2001 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, gebaseerd op een belastbaar inkomen van € 11.654. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd. De belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep gegrond verklaarde en de aanslag verlaagde tot € 396. De Staatssecretaris heeft vervolgens cassatie ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de belanghebbende, die in de periode voor het bereiken van de 65-jarige leeftijd geen inkomen had, alsnog premie AOW verschuldigd was. De Hoge Raad stelt vast dat, volgens artikel 10, lid 2 van de Wet financiering volksverzekeringen, de belanghebbende vanaf het moment dat zij 65 jaar werd, geen premie meer verschuldigd is, omdat zij in het jaar van het bereiken van die leeftijd geen inkomen had genoten. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.
De Hoge Raad concludeert dat de regeling in de Uitvoeringsregeling premieheffing volksverzekeringen 1990 niet in strijd is met de Wet financiering volksverzekeringen, maar een uitwerking daarvan is. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven, en de Hoge Raad laat het aan het verwijzingshof om te beoordelen of de belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de proceskosten.