In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Oost-Brabant om de schuldsaneringsregeling voor de appellant toe te laten. De appellant, die een schuld van € 118.116,28 had aan de ABN AMRO Bank, verzocht de rechtbank om toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, omdat er volgens haar geen sprake was van een problematische schuldsituatie. De appellant was van mening dat hij niet in staat was om zijn schulden te blijven betalen, vooral gezien zijn langdurige aflossingsverplichtingen en de impact daarvan op zijn gezinsleven.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de appellant zijn situatie verder toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij en zijn gezin onder bijstandsniveau leven en dat hij psychisch lijdt onder de financiële druk. Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was dat de appellant niet in staat zou zijn om zijn schulden te blijven betalen. Het hof benadrukte dat de appellant nog steeds aflost op zijn schuld en dat de bank bereid was om een afbetalingsregeling te treffen op basis van zijn financiële draagkracht.
Het hof concludeerde dat de appellant niet voldeed aan de criteria van artikel 288 lid 1 aanhef en sub a van de Faillissementswet, die vereist dat voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet kan voortgaan met het betalen van zijn schulden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, maar liet de mogelijkheid open voor de appellant om in de toekomst opnieuw een verzoek in te dienen indien zijn financiële situatie zou verslechteren.