4.1.In de overwegingen 2.1 tot en met 2.4 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Deze door de rechtbank vastgestelde feiten, waartegen geen grieven zijn gericht, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het gaat in dit geding om het volgende.
a. [appellant 1] is directeur-grootaandeelhouder van de Holding.
b. [appellant 1] en de Holding hebben in 2001 ieder een overeenkomst tot effectenbemiddeling met [geïntimeerde] gesloten (productie 2 respectievelijk productie 3 bij conclusie van antwoord).
c. In 2005 hebben [appellant 1] en de Holding ieder een vermogensbeheerovereenkomst (producties 4 en 5 bij conclusie van antwoord) met [geïntimeerde] gesloten.
d. Bij brief van 31 mei 2006 (productie 6 conclusie van antwoord) deelt [geïntimeerde] [appellant 1] mee, voor zover relevant:
“Betreft: verzoek overboeking en adviesovereenkomsten
(…)
Vervolgens zal ik nog contact met u opnemen om de reeds eerder afgesproken mutaties in uw portefeuille door te voeren. Door deze mutaties zal uw portefeuille afwijken van het beleggingsbeleid in onze vermogensbeheerportefeuilles. De portefeuilles aanhouden binnen vermogensbeheer is dan ook niet mogelijk. Dit betekent dat we op basis van een adviesovereenkomst de portefeuille zullen adviseren.
Dit heeft tot gevolg dat de vermogensbeheerovereenkomsten zullen komen te vervallen (…)”.
e. De twee in 2005 gesloten vermogensbeheerovereenkomsten zijn op 31 mei 2006 vervangen door twee op die datum gedateerde overeenkomsten tot effectenbemiddeling met beleggingsadvies. Deze overeenkomsten zijn gesloten tussen enerzijds [appellant 1] respectievelijk de Holding en anderzijds [geïntimeerde] (producties 1 en 3 bij inleidende dagvaarding).
f. Op 1 november 2006 zijn opnieuw twee overeenkomsten tot effectenbemiddeling met beleggingsadvies gesloten tussen enerzijds [appellant 1] respectievelijk de Holding en anderzijds [geïntimeerde] (producties 2 en 4 bij inleidende dagvaarding). Deze overeenkomsten behelzen (voor wat betreft artikel 11) een wijziging ten opzichte van de op 31 mei 2006 gesloten overeenkomsten.
g. Artikel 4.3 van de vier overeenkomsten tot effectenbemiddeling met beleggingsadvies luidt steeds:
"Bemiddelaar( [geïntimeerde] )
is te allen tijde gerechtigd grenzen te stellen aan de door Cliënt( [appellant 1] respectievelijk de Holding)
in te nemen posities en is bevoegd een door Cliënt opgegeven order niet te accepteren, onder andere wanneer de opgegeven order naar de mening van Bemiddelaar niet overeenkomt met het opgemaakte cliëntenprofiel van Cliënt of een redelijk vermoeden bestaat dat een belangrijke wijziging is of dreigt in de financiële positie van Cliënt of deze niet verkeert of op korte termijn meer zal verkeren in de positie op grond waarvan het cliëntenprofiel is opgesteld, de opgegeven order in strijd is met een op deze overeenkomst voor Bemiddelaar toepasselijke wettelijke of contractuele bepaling of effectenrechtelijk voorschrift, of indien de hoogte van de beleningsgraad daartoe aanleiding geeft (zie Bijlage 3)."
De beleningsfactor bedraagt conform de overeenkomsten 200% voor [appellant 1] en 0% voor de Holding, zo volgt uit bijlage 3 bij de respectieve overeenkomsten.
h. De vier overeenkomsten kennen elk een exoneratiebepaling (artikel 9.1) waarbij de aansprakelijkheid voor schade van [geïntimeerde] is uitgesloten, behalve indien en voor zover komt vast te staan dat de schade een rechtstreeks gevolg is van grove nalatigheid of opzet van [geïntimeerde] bij de uitvoering van de overeenkomst.
i. Bij brief van 27 november 2007 (productie 5 inleidende dagvaarding) schrijft [geïntimeerde] aan [appellant 1] dat zij met hem gemaakte afspraken als volgt schriftelijk bevestigt:
"Op uw eigen uitdrukkelijk verzoek heeft u per 15 november alle 5% Deense hypotheekobligaties verkocht. Deze verkoopopbrengst heeft u gebruikt om enerzijds de belening over de totale portefeuille te reduceren en anderzijds om het belang in hoog renderende obligaties verder op te hogen.
Het belang in zogenaamde traditionele obligaties is hierdoor fors teruggebracht. Uw wens is om het belang in traditionele obligaties verder af te bouwen ten gunste van hoog renderende beleggingen. Het hiermee gepaard gaande hogere risico is u bekend en wordt door u ook geaccepteerd.
Tevens is de belening op het totale vermogen gereduceerd. Het verdere beleningsbeleid zal erop gericht zijn om de beleningsgraad verder terug te brengen tot 100% van het eigen vermogen. Hiervoor kunnen bijvoorbeeld de aflossingen van de verschillende obligatieleningen (...) worden gebruikt of door verkoop van 6% Deense hypotheekobligaties.
Uw wens is om te komen tot een portefeuille met zogenaamde hoog renderende obligatiebeleggingen bestaande uit een combinatie van emerging market obligaties en bedrijfsobligaties met een belening van 100% of lager. (…)".
j. De brief van [geïntimeerde] aan de Holding van 30 maart 2009 (productie 6 inleidende dagvaarding) houdt in, voor zover relevant:
De rekening op naam van Holding (…) voldoet op dit moment niet aan het risicoprofiel. Dit profiel is LAAG omdat deze portefeuille voor een groot deel in uw pensioen moet voorzien (…). Een tijd geleden heeft u uw Deense trippel A obligaties verkocht. Hierdoor is een portefeuille ontstaan met obligaties die voor een substantieel deel in valuta genoteerd zijn die wij als niet stabiel bestempelen. (…)
Uit de gegevens die nu tot onze beschikking staan kunnen wij niet anders concluderen dat u in grote mate afhankelijk bent van de portefeuille. Uw adviseur heeft u enkele malen te kennen gegeven dat de beleggingen in uw portefeuille niet passen in het plaatje van een LAAG profiel. (…)