3.9Volgens artikel 1 lid 1 van de EEX-Verordening (herschikt), Pb EU 2012, L 351/1, strekt het toepassingsgebied van de verordening zich uit tot “burgerlijke en handelszaken”. Bepaalde zaken, die nochtans onder dit begrip vallen, zijn echter door lid 2 van dit artikel van dit toepassingsgebied uitgezonderd. Zulks is onder meer het geval met het “het huwelijksvermogensrecht” (artikel 1 lid 2 sub a).
Het Hof van Justitie van (thans:) de EU heeft aan de term huwelijksvermogensrecht (toen nog: “huwelijksgoederenrecht”) de volgende uitleg gegeven:
“Doet zich tijdens een echtscheidingsgeding de noodzaak ener voorlopige regeling van de vermogensrechtelijke betrekkingen der echtelieden gevoelen, dan staat zulk een regeling in nauwe samenhang met de oorzaken der echtscheiding en de persoonlijke situatie van de echtelieden en de uit het huwelijk geboren kinderen, zodat zij niet kan worden losgemaakt van de vragen betreffende de staat der personen welke door het slaken van de huwelijksband en de afwikkeling van het huwelijksgoederenregime worden opgeworpen.
De term “huwelijksgoederenrecht” omvat dan ook niet alleen de in sommige nationale wetgevingen bepaaldelijk en uitsluitend voor de goederen der echtelieden getroffen regelingen; zij betreft evenzeer alle vermogensrechtelijke relaties die rechtstreeks uit de huwelijksband – dan wel uit het slaken van de band – voortvloeien.
Geschillen, over de goederen der echtelieden tijdens een echtscheidingsprocedure gerezen, kunnen derhalve, al naar het geval, betreffen c.q. nauw samenhangen met: 1. vragen betreffende de staat der personen; 2. de vermogensrechtelijke betrekkingen der echtelieden, welke rechtstreeks uit de huwelijksband — of uit het slaken van die band — voortvloeien; 3. vermogensrechtelijke relaties der echtelieden, welke met het huwelijk geen verband houden. Vallen de tot laatstgenoemde categorie behorende geschillen onder het Verdrag, geschillen die tot beide eerstgenoemde categorieën behoren kunnen er niet onder worden gebracht.” (HvJ EG 27 maart 1979, De Cavel, zaak 143/78,
Jurispr., p. 1056, pt. 7, NJ 1979, 610).
Het Hof van Justitie heeft in dezelfde zin geoordeeld in zijn arrest van 31 maart 1982, W/H, zaak 25/81,
Jurispr., p. 1190, pt. 6. Advocaat-Generaal (hierna: AG) Léger heeft in zijn conclusie voor HvJ EG 15 mei 2003, Préservatrice Foncière Tiard SA/Staat der Nederlanden, zaak C-266/01,
Jurispr., p. I-4867, pt. 53 nog het volgende opgemerkt over artikel 1 lid 2 van de Verordening:
“Het is interessant erop te wijzen dat deze uitsluitingen [waaronder het huwelijksvermogensrecht, hof] onderwerpen betreffen die aan de wilsautonomie van partijen onttrokken zijn en de openbare orde raken.”
De AG beroept zich hiervoor op de totstandkomingsgeschiedenis van de Verordening, en dan met name op het rapport over het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, het zogenoemde “rapport-Jenard” (PB 1979, C 59, p. 1, 10).
De vraag die het hof thans dient te beantwoorden is of de uitzondering van artikel 1 lid 2 sub a EEX-Verordening (herschikt), inzake “huwelijksvermogensrecht”, gelet op de rechtspraak van het Hof van Justitie, hier van toepassing is. Ter beantwoording van die vraag overweegt het hof als volgt.
Het onderhavige geding is niet een echtscheidingsgeding; het echtscheidingsgeding is tot een einde gekomen met de echtscheidingsbeschikking van 27 februari 2013 (die in kracht van gewijsde is gegaan). Bovendien gaat het in de zaak die voorligt niet om vermogensrechtelijke relaties die
rechtstreeksuit het slaken van de huwelijksband
voortvloeien(onderstreping hof).
Partijen hebben een “Echtscheidingsconvenant” gesloten (zie reeds rov. 2.4 hiervóór). Daarin is, onder meer, onder D van de preambule, het volgende bepaald:
“(…)
Voor het geval tussen partijen de echtscheiding wordt uitgesproken en de beschikking zal worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand hebben partijen de gevolgen van hun scheiding op de hieronder [dat wil zeggen in het echtscheidingsconvenant, hof] ” omschreven wijze met elkaar geregeld. Ter beëindiging en/of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen dan tussen partijen rechtens geldt
VERKLAREN PARTIJEN HET VOLGENDE MET ELKAAR TE ZIJN OVEREENGEKOMEN EN TUSSEN HEN BINDEND VAST TE STELLEN
KWIJTING EN VRIJWARING
Artikel 9 Algehele en finale kwijting