ECLI:NL:GHSHE:2016:279

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 januari 2016
Publicatiedatum
1 februari 2016
Zaaknummer
200.182.221/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de weigering tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van onvoldoende aannemelijkheid van nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Limburg om de appellant toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De appellant had verzocht om zijn eerdere verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te honoreren, maar de rechtbank had dit verzoek afgewezen op basis van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b van de Faillissementswet. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat de appellant te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek. De appellant had een aanzienlijke schuldenlast van € 36.078,88, waaronder boetes van NMBS Mobility en de Dienst Uitvoering Onderwijs. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de appellant zijn situatie toegelicht, waarbij hij zijn psychische problemen en verslavingen aanhaalde als factoren die hebben bijgedragen aan zijn schulden. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant sinds 2012 onder behandeling is bij Stichting Mondriaan en dat zijn psychosociale problemen nog niet duurzaam beheersbaar zijn. Het hof concludeert dat de appellant op dit moment niet voldoet aan de voorwaarden voor toelating tot de schuldsaneringsregeling, met name omdat hij niet kan aantonen dat hij in staat is om zijn verplichtingen na te komen. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank, maar laat de mogelijkheid open voor de appellant om in de toekomst opnieuw een verzoek in te dienen indien zijn situatie verbetert.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 28 januari 2016
Zaaknummer : 200.182.221/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/209845 FT RK 15/1192
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. K.M.C. Jansen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 december 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 december 2015, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zijn verzoek om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten alsnog te honoreren.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 januari 2016. Bij die gelegenheid is gehoord:
  • [appellant] , bijgestaan door mr. Jansen;
  • de heer [consulent rehabilitatie] , als consulent rehabilitatie verbonden aan GGZ Mondriaan te [vestigingsplaats] , in zijn hoedanigheid van informant, hierna te noemen; [consulent rehabilitatie] .
Mevrouw [beschermingsbewindvoerder] , hierna te noemen; de beschermingsbewindvoerder, is, met bericht van verhindering, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 20 november 2015;
  • de brieven met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 8 januari 2016 en 11 januari 2016;
  • de brief van de beschermingsbewindvoerder d.d. 29 december 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit het schrijven van de beschermingsbewindvoerder d.d. 29 december 2015 blijkt dat zij bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel middels voornoemd schrijven ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellant] blijkt een totale schuldenlast van € 36.078,88. Daaronder bevinden zich een schuld aan NMBS Mobility van € 14.398,60 alsmede een schuld aan Dienst Uitvoering Onderwijs van € 12.957,89. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Het drugsgebruik was tevens de oorzaak van een versterking van zijn psychotische klachten en een gebrek aan inzicht in en besef van de realiteit, waardoor hij zonder geldig vervoersbewijs reisde. Hiervoor is hij regelmatig beboet door de Belgische spoorwegvervoerder NMBS voor bijna € 15.000,00 en door Veolia voor ruim € 2.300,00. Deze boetes zijn naar het oordeel van de rechtbank niet te goeder trouw ontstaan. (…)
Alhoewel verzoeker stelt te zijn ontheven van de arbeidsplicht, legt hij daaromtrent enkel een brief van de gemeente Heerlen over waaruit blijkt dat deze ontheffing geldt tot 1 oktober 2014. Naast de verklaring van verzoeker dat hij niet solliciteert wordt de door hem gestelde arbeidsongeschiktheid niet onderbouwd door middel van medische stukken en/of een verklaring van een behandelend specialist waaruit blijkt dat op een objectieve manier een professioneel oordeel is gegeven over zijn functioneren op de arbeidsmarkt en eventuele functionele mogelijkheden.
Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van verzoeker gelegen om aan te tonen dat hij zich maximaal inspant om beschikbaar te geraken voor de arbeidsmarkt en om zoveel mogelijk inkomsten voor zijn schuldeisers te vergaren. Dit heeft verzoeker nagelaten althans niet aannemelijk gemaakt. Verzoeker heeft zodoende zijn schuldeisers benadeeld en zijn schulden verwijtbaar onbetaald gelaten.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] stelt dat het hem door zijn ziekte ontbrak aan het besef dat hij kaartjes moest kopen alvorens met de trein te reizen. Hierdoor liep hij bij zijn bezoeken aan zijn tante diverse boetes bij NMBS en Veolia op. Tevens was hij destijds afhankelijk van cannabis en qat. Daarbij komt dat hij niet naar [plaats] ging om drugs te gebruiken -hij was immers op weg naar zijn tante-, maar dat hij, doordat hij buiten zijn schuld uit de trein werd gezet, soms vast kwam te staan op station Guillemins te [plaats] , een plek waar veel gedeald wordt. [appellant] kon gelet op zijn verslavingen alsdan geen weerstand bieden aan zijn verleiding om drugs te gebruiken. Daarbij komt dat alle schulden zijn ontstaan voor 2 januari 2013. Vanaf het moment dat [appellant] in de schuldhulpverlening kwam en zijn psychische behandeling goed aansloeg, vanaf mei 2014, zijn er geen nieuwe schulden bijgekomen. Voorts stelt [appellant] dat zijn ontheffing van zijn sollicitatieplicht na 1 oktober 2014 is verlengd, ook onder de nieuwe WWB, aangezien hij nog steeds zijn uitkering ontvangt en hij klaarblijkelijk een nieuwe beschikking heeft gekregen inzake een vrijstelling. Daarbij komt voorts nog dat hij, nu een regulier sollicitatietraject in zijn geval niet aan de orde is, met hulp van GGZ Mondriaan [vestigingsplaats] op zoek is gegaan naar begeleid werk. Daarbij is [appellant] van mening dat gezien het feit dat hij zijn leven weer op orde kreeg vanaf de startdatum van de schuldhulpverlening en bewindvoering en van het psychische behandeltraject, hem de voorheen ontstane schulden niet kunnen worden aangerekend. [appellant] doet een beroep op de hardheidsclausule ex artikel 288 lid 3 Fw.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] benadrukt dat zijn schulden met betrekking tot het reizen zonder een geldig vervoersbewijs onbewust en derhalve niet toerekenbaar zijn ontstaan. [appellant] kende destijds immers aanzienlijke psychische problemen, meer concreet een psychose, waardoor zijn realiteitsbesef dermate laag was dat hij niet wist dat hij voor het reizen met de trein over een geldig vervoersbewijs diende te beschikken. Destijds gebruikte [appellant] ook nog drugs, met name cannabis en qat, maar inmiddels is hij naar eigen zeggen al geruime tijd clean. Voorts erkent [appellant] dat een eerdere poging van hem om weer aan het arbeidsproces te gaan deelnemen op een mislukking is uitgedraaid. Dat neemt niet weg dat hij thans wel vertrouwen heeft in het welslagen van het Individuele Plaatsing en Steun (IPS) project dat zeer recent via Stichting Mondriaan is opgezet. Desgevraagd geeft [appellant] aan op de hoogte te zijn van de risico’s die er verbonden kunnen zijn aan een premature toelating tot de schuldsaneringsregeling, meer in het bijzonder het effect van de zogenaamde tienjaarstermijn. [appellant] stelt echter voldoende steun te ontvangen van zijn begeleiders bij Stichting Mondriaan alsmede zijn zus om een eventuele schuldsaneringsregeling tot een succesvol einde te brengen. Tot slot geeft [appellant] aan dat zijn schuld aan het CJIB, zijn belastingschuld alsmede zijn huurschuld inmiddels geheel zijn voldaan en dat hij daarnaast aan het afbetalen is op zijn schuld aan de Dienst Uitvoering Onderwijs.
3.7.
De heer [consulent rehabilitatie] heeft ter zitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – nog het volgende aangevoerd. [appellant] is sinds 2012 bij Stichting Mondriaan in beeld. In eerste instantie is vol ingezet om door middel van medicatie de psychose van [appellant] te stabiliseren, hetgeen ook is gelukt. Daarbij komt dat uit tests is gebleken dat de cannabis- en qatverslaving van [appellant] , waarvan in 2012 nog sprake was, in 2013 inmiddels ook onder controle was. Eind 2013 is vervolgens geprobeerd om [appellant] door middel van vrijwilligerswerk weer aan het arbeidsproces te laten wennen, maar die poging bleek verre van succesvol. Hierop is de medicatie van [appellant] verhoogd, hetgeen een positief effect had. [consulent rehabilitatie] acht de kans op welslagen van het recent opgestarte IPS project dan ook reëel. Dit hele traject zal naar verwachting overigens ongeveer twee á tweeëneenhalf jaar in beslag gaan nemen. Tot slot benadrukt [consulent rehabilitatie] dat naar zijn idee de psychose van [appellant] destijds niet gerelateerd was aan diens drugsgebruik.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.8.2.
Ingevolge artikel 5.4.3. van het toepasselijke procesreglement wordt een verzoeker met psychosociale problemen in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie. Het hof is van oordeel dat er ten aanzien [appellant] , hoewel hij sinds de start van zijn begeleiding door Stichting Mondriaan in 2012 aantoonbaar op de goede weg is, op dit moment nog geen sprake is van een situatie waarbij zijn psychosociale problemen inmiddels duurzaam beheersbaar zijn, mede in verband waarmee het hof met name wijst op zowel het bijgestelde behandelplan zoals gevoegd bij de brief van behandelend psychiater [psychiater] van Mondriaan van 23 december 2015 als op de informatie die voornoemde psychiater op 7 januari 2016 heeft verstrekt met betrekking tot de DSM IV classificatie, door de psychiater zelf als “huidige diagnose” bestempeld, waarin een GAF-score van 35 wordt genoemd. Daarbij komt dat, zoals ook uit de stukken blijkt, [appellant] (al met al) over een zeer beperkt sociaal netwerk beschikt en, zoals eveneens uit de stukken blijkt, contacten - veelal - laat verlopen via derden, althans zijn bewindvoerder. Daardoor ook had de medewerker van de schuldbemiddelingsinstantie zelf geen mogelijkheid om de motivatie van [appellant] te toetsen. Uit deze stukken, zowel in afzonderlijk verband als in onderlinge samenhang beschouwd, maakt het hof op dat [appellant] psychosociale problemen nog onvoldoende (duurzaam) beheersbaar zijn om thans reeds te kunnen worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Een beroep op de hardheidsclausule kan [appellant] ook daarom op dit moment niet baten, nu door voornoemde problematiek en het ontbreken van een verklaring als bedoeld in Bijlage IV van het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat op dit moment is voldaan aan het bepaalde in artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw en mede daarmee, maar ook overigens, (ook) onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat [appellant] de (psychische) omstandigheden, die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden onder controle heeft gekregen.
3.8.3.
Daarbij komt dat voor [appellant] , indien hij zou worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, de hieruit voortvloeiende sollicitatie- en arbeidsplicht voor hem, zolang er geen sprake is van een door de rechter-commissaris verleende vrijstelling van voornoemde verplichtingen, onverkort van kracht zouden zijn. Gelet op het feit dat het IPS project van [appellant] nog maar zeer recent is opgestart en [appellant] derhalve nog niet daadwerkelijk aan het werk is gesteld alsmede gelet op het feit dat een eerder soortgelijk project eind 2013 onsuccesvol is verlopen, acht het hof het risico dat [appellant] op dit moment nog niet naar behoren aan de uit hoofde van de schuldsaneringsregeling voor hem voortvloeiende sollicitatie- en arbeidsverplichting kan voldoen vooralsnog dermate groot dat dit vooralsnog aan een toelating tot voornoemde regeling in de weg staat. Een te premature toelating van [appellant] tot de wettelijke schuldsanering kan immers het voor hem ingrijpende gevolg hebben dat, indien hij niet naar behoren aan alle in dat kader geldende verplichtingen kan voldoen, de schuldsaneringsregeling voortijdig wordt beëindigd met het voor hem nog ingrijpender gevolg dat hij, ingevolge de visie van de wetgever en de stand van de jurisprudentie van de Hoge Raad - als recent wederom bevestigd in HR 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1031 -, in beginsel de komende tien jaar geen nieuw verzoek tot toelating kan doen. Ook dit is een aspect dat aandacht verdient en meeweegt bij het oordeel of en wanneer een schuldenaar geschikt is om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten.
3.8.4.
Het verzoek van [appellant] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling dient (voor het moment) dan ook te worden afgewezen. Niets staat er echter aan in de weg dat [appellant] , indien en zodra gebleken is dat hij het recent opgestarte IPS traject duurzaam succesvol heeft weten te doorlopen, opnieuw kan verzoeken te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal - onder verbetering van de gronden - worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, A.P. Zweers-van Vollenhoven en J.W. van Rijkom en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2016.