ECLI:NL:GHSHE:2016:2731

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
8 juli 2016
Zaaknummer
15/00002 tot en met 15/00007
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2008, 2009 en 2010 met betrekking tot een groothandel in dieren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, die een groothandel in dieren uitoefent, tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Rechtbank had eerder de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2008, 2009 en 2010 bevestigd. Belanghebbende had voor 2008 een aangifte ingediend waarin het belastbaar inkomen op nihil was gesteld, terwijl voor de jaren 2009 en 2010 geen aangiften waren gedaan. De Inspecteur had de aanslagen gebaseerd op een redelijke schatting, gebruikmakend van gegevens van de vijf grootste afnemers van belanghebbende. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur de aanslagen voldoende aannemelijk heeft gemaakt en dat de omkering van de bewijslast van toepassing is, omdat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De kosten voor griffierecht worden niet vergoed en er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00002 tot en met 15/00007
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 december 2014, nummer AWB 13/2437 tot en met 13/2439 en 13/2441 tot en met 13/2443 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2008, 2009 en 2010 de volgende aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en aanslagen voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd:
- een aanslag IB/PVV 2008 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.377;
- een aanslag Zvw 2008 naar een bijdrage-inkomen van € 47.312;
- een aanslag IB/PVV 2009 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 170.794;
- een aanslag Zvw 2009 naar een bijdrage-inkomen van € 149.755;
- een aanslag IB/PVV 2010 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 170.176;
- een aanslag Zvw 2010 naar een bijdrage-inkomen van € 152.778.
Tegelijkertijd zijn met de aanslagen IB/PVV 2009 en 2010 bij beschikkingen verzuimboetes opgelegd van € 226 per jaar. Tevens zijn bij beschikkingen bedragen heffingsrente in rekening gebracht.
De aanslagen, de boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 3 juni 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, de heren [A] , [B] en [C] . Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving aan het Hof, niet verschenen.
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en hetgeen geloofwaardig ter zitting is verklaard, zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende heeft in de jaren 2008, 2009 en 2010 een groothandel in dieren(toebehoren) uitgeoefend in de vorm van een eenmanszaak onder de naam ‘ [D] ’. Deze groothandel is per 1 februari 2008 overgenomen van zijn zoon. De activiteiten bestaan uit in- en verkoop van vogels, knaagdieren en verdere toebehoren in voornamelijk Nederland en België.
2.2.
De administratie van belanghebbende bestaat uit een kas- en bankboek met onderliggende facturen en leveringsbonnen. De inkoop van de dieren en het voer geschiedt contant.
2.3.
De aangiften en jaarrekeningen worden opgemaakt door een administratiekantoor. Voor de jaren 2008, 2009 en 2010 zijn geen definitieve jaarrekeningen opgemaakt.
2.4.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2008 een aangifte IB/PVV ingediend, waarin het belastbaar inkomen uit werk en woning op nihil is gesteld. In deze aangifte is geen winst uit onderneming vermeld. Voor de jaren 2009 en 2010 heeft belanghebbende geen aangiften ingediend.
2.5.
Vanaf 30 maart 2011 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden. De controlerend ambtenaar heeft geconstateerd dat belanghebbende winst uit onderneming en loon uit vroegere dienstbetrekking heeft genoten. Op 30 mei 2012 is het controlerapport definitief vastgesteld.
2.6.
Belanghebbende heeft op 17 juni 2013 alsnog informatie verstrekt over de onderhavige jaren in de vorm van aangifteformulieren.
2.7.
De controlerend ambtenaar heeft tijdens het boekenonderzoek geconstateerd dat de inkopen en verkopen van dieren grotendeels niet zijn vermeld in het kasboek. Daarnaast is via de bank gegenereerde omzet niet opgenomen in de administratie. Uit vergelijking tussen het kasboek en de conceptjaarstukken blijken grote verschillen met betrekking tot de hoogte van de geboekte inkopen.
2.8.
Vervolgens zijn derdenonderzoeken ingesteld bij de vijf grootste afnemers van belanghebbende. Aan de hand van deze gegevens heeft de controlerend ambtenaar omzetten berekend. Voor wat betreft de leveringen aan personen buiten Nederland is hij uitgegaan van de gegevens in de administratie van belanghebbende.
2.9.
De dieren werden ingekocht van particulieren en contant betaald. De kostprijs van de inkopen kan aan de hand van de administratie niet herleid worden. De controlerend ambtenaar heeft de kostprijs berekend aan de hand van een gemiddelde brutomarge van 44,35% die staat vermeld in de koopovereenkomst die is opgemaakt bij de overname van de onderneming door belanghebbende van zijn zoon.
2.10.
Naar aanleiding van de bevindingen van de Belastingdienst is door de FIOD een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Op 12 januari 2012 is de administratie in beslag genomen. In juni 2012 is dit beslag opgeheven. De Inspecteur heeft de Officier van Justitie onder verwijzing naar artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bij brief van 30 maart 2012 verzocht om alle gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek te verstrekken. Dit verzoek is op 5 april 2012 geaccordeerd. Bij brief van 23 januari 2013 is om een hernieuwde bevestiging verzocht, omdat de eerder afgegeven goedkeuring niet meer voorhanden was. Deze bevestiging is afgegeven op 23 januari 2013.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd? Dit geschilpunt spitst zich toe op het overleggen van het eerste verzoek aan de Officier van Justitie en het overleggen van rapporten van derdenonderzoeken.
II. Berusten de aanslagen op een redelijke schatting?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken van de Inspecteur en tot vaststelling van de aanslagen naar de belastbare inkomens uit werk en woning overeenkomstig de door belanghebbende (te laat) ingediende aangiften inkomstenbelasting. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Zijn alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
4.1.
Voor zover belanghebbende stelt dat de Inspecteur het eerste verzoek aan de Officier van Justitie niet heeft overgelegd, faalt deze klacht aangezien de Inspecteur bij zijn verweer in hoger beroep deze stukken alsnog heeft overgelegd.
4.2.
Belanghebbende klaagt voorts over het ontbreken van de rapporten inzake de derdenonderzoeken. De Inspecteur heeft daartegenover gesteld dat de gegevens met betrekking tot de derdenonderzoeken hebben behoord tot de stukken die belanghebbende ter inzage zijn verstrekt. Als bijlage bij het verweerschrift in hoger beroep heeft de Inspecteur deze gegevens gevoegd.
Het Hof acht aannemelijk dat de door de Inspecteur verstrekte gegevens, die belanghebbende reeds eerder heeft ingezien, de resultaten zijn van de zogenoemde derdenonderzoeken. Naar het Hof uit hetgeen de Inspecteur daarover naar voren heeft gebracht begrijpt, zijn van deze onderzoeken bij de vijf grootste afnemers van belanghebbende, geen rapporten opgemaakt, maar slechts cijferoverzichten van omzetbedragen. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur de gegevens betreffende de derdenonderzoeken heeft verstrekt.
4.3.
Uit het vorenoverwogene volgt dat de klacht dat de Inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, faalt.
Berusten de aanslagen op een redelijke schatting?
4.4.
Het Hof stelt voorop dat belanghebbende voor de jaren 2009 en 2010 – ondanks de uitnodiging tot het doen van aangifte en ook na herinneringsbrieven en aanmaningen – niet de vereiste aangifte heeft gedaan. De op 17 juni 2013 ingeleverde aangifteformulieren kunnen niet als zodanig worden aangemerkt.
4.5.
Voor het jaar 2008 heeft belanghebbende wel een aangiftebiljet IB/PVV ingediend, maar daarin heeft belanghebbende geen winst uit onderneming vermeld. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur de door hem verdedigde omzet voldoende aannemelijk heeft gemaakt aan de hand van de gegevens die afkomstig zijn uit de onderzoeken bij de vijf grootste afnemers. Daarbij komt dat de door belanghebbende in het op 17 juni 2013 ingediende aangifteformulier zelfs een hoger omzetbedrag (€ 271.227) vermeldt dan waarvan de Inspecteur is uitgegaan (€ 254.280). Een deugdelijke inkoopadministratie ontbreekt, zodat de kostprijs van de verkopen op basis van de administratie van belanghebbende niet is te bepalen. Het Hof acht onder die omstandigheden redelijk om uit te gaan, zoals de Inspecteur heeft gedaan, van de gemiddelde brutomarge die is vermeld in de koopovereenkomst van 15 februari 2008 tussen belanghebbende en zijn zoon. Belanghebbende heeft de door hem verdedigde inkoopkosten, zoals vermeld op het op 17 juni 2013 ingediende aangifteformulier, op geen enkele wijze onderbouwd.
Op grond van het voorgaande is het Hof van oordeel dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende zowel in absolute als in relatieve zin, aanzienlijk meer belasting is verschuldigd dan volgt uit de door hem ingediende aangifte. Hetzelfde heeft te gelden voor de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Het Hof verbindt daaraan de conclusie dat ook voor het jaar 2008 belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan.
4.6.
Nu belanghebbende voor alle jaren de vereiste aangifte niet heeft gedaan, brengt artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen mee dat het beroep ongegrond is, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Het Hof acht belanghebbende daarin niet geslaagd. Zoals reeds opgemerkt, vermeldt belanghebbende in de op 17 juni 2013 ingediende aangifteformulieren omzetbedragen die hoger liggen dan waarvan de Inspecteur is uitgegaan. De door belanghebbende vermelde inkoopkosten zijn op geen enkele wijze onderbouwd.
4.7.
De toepassing van de zogenoemde omkering van de bewijslast betekent niet dat de Inspecteur de aanslagen naar willekeur mag vaststellen. De aanslagen dienen te zijn gebaseerd op een redelijke schatting. Belanghebbende stelt dat van een redelijke schatting geen sprake is en verwijst daarbij naar de op 17 juni 2013 ingediende aangifteformulieren. Zoals het Hof hiervóór reeds heeft opgemerkt, zijn de omzetbedragen op die aangifteformulieren hoger dan waarvan de Inspecteur is uitgegaan. De vermelde inkoopbedragen zijn op geen enkele wijze onderbouwd. Nu ook overigens informatie over de inkoopwaarde van de omzet ontbreekt, mocht de Inspecteur – zoals het Hof hiervoor reeds heeft overwogen – uitgaan van de brutomarge die stond vermeld in de koopovereenkomst van 15 februari 2008. Voor zover belanghebbende stelt dat de Inspecteur in het geheel geen rekening heeft gehouden met kostprijs inkopen en dergelijke, mist deze stelling feitelijke grondslag. Dit blijkt overduidelijk uit bladzijde 10 van het controlerapport. Het Hof is dan ook van oordeel dat de aanslagen berusten op een redelijke schatting van de Inspecteur.
4.8.
Voor zover belanghebbende de opgelegde verzuimboetes in hoger beroep nog bestrijdt, acht het Hof ook die klacht ongegrond. Het Hof verwijst naar hetgeen de Rechtbank heeft overwogen in r.o. 4.6 en 4.7 en maakt deze overwegingen tot de zijne. Het Hof acht de opgelegde verzuimboetes ook passend en geboden.
Slotsom
4.9.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.11.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 8 juli 2016 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, V.M. van Daalen-Mannaerts en G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s‑Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.