3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[geïntimeerde 2] is sinds 16 maart 2010 enig statutair bestuurder van [X.] Groep BV (hierna: [X.] Groep), welke vennootschap enig statutair bestuurder van [X.] [plaats 1] B.V. (hierna: [X.] [plaats 1] ) is. De handelsnaam van [X.] Groep is [X.] GrafiMedia Groep. [geïntimeerde 2] is geen aandeelhouder van [X.] Groep.
[bestuurder appellante] is bestuurder van [appellante] . In het verleden was [bestuurder appellante] bestuurder van [X.] Groep.
Artesia Bedrijfsfinancieringen B.V. (hierna: Artesia) was eigenaresse van een Heidelberg drukmachine met serienummer 450649 (hierna: de drukmachine). De drukmachine is door Artesia in financial lease gegeven aan [appellante] . [appellante] heeft de drukmachine vervolgens in operational lease gegeven aan [X.] [plaats 1] in oktober 2004. Op 1 september 2006 heeft Artesia, als lessor, de rechten en verplichtingen van [appellante] uit de operational leaseovereenkomst overgenomen van [appellante] . Bij deze contractsovername heeft [appellante] zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld als medeschuldenaar voor de verplichtingen van [X.] Groep en [X.] [plaats 1] uit hoofde van de leaseovereenkomst jegens Artesia.
Op 24 augustus 2010 heeft de heer [financial controller] , financial controller bij [X.] Groep, aan [bestuurder appellante] het volgende gemaild:”
“Beste [bestuurder appellante] ,
Gaarne ook nog even de bevestiging dat de onderstaande machines die [procuratiehouder] namens jou gaat verkopen op gelijke wijze financieel tussen [X.] , [appellante] en Artesia worden afgehandeld.
1x Heidelberg (…) serienummer 450649 (…)”
[bestuurder appellante] heeft hierop op 26 augustus 2010 per mail als volgt gereageerd:
“Uiteraard akkoord”
In september 2010 heeft [X.] Groep de drukmachine, tezamen met twee andere machines, verkocht aan [geïntimeerde 1] . De ter zake op 6 september 2010 door [X.] Groep aan [geïntimeerde 1] verzonden factuur heeft [geïntimeerde 1] op 7 september 2010 betaald op de daartoe op de factuur aangewezen bankrekening van [X.] Beheer B.V. De koopprijs voor bovengenoemde drukmachine bedroeg € 300.000,- exclusief btw.
[X.] Groep en [geïntimeerde 1] hebben een op 7 september 2010 gedateerde bewaarnemingsovereenkomst gesloten ten aanzien van de drukmachine, op grond waarvan [geïntimeerde 1] de drukmachine in bewaring heeft gegeven aan [X.] Groep. De bewaarnemingsovereenkomst, namens [X.] Groep ondertekend door de heer [procuratiehouder] (procuratiehouder) luidt onder meer als volgt:
“De koopsom (…) is betaald op bankrekeningnummer (…) ten name van [X.] Beheer BV te [plaats 2] met rentedatum 7 september 2010.
Er geen rechten van derden op bovengenoemde machines rusten. De heer [bestuurder appellante] namens [appellante] en Artesia Lease zijn goedkeuring heeft verleend middels e-mail 26 augustus 2010 aan de heer [financial controller] , dat de heer [procuratiehouder] de Heidelberg (…) namens [appellante] en Artesia Lease mag verkopen.”
Op 15 september 2010 heeft [financial controller] van [X.] Groep aan de heer [vertegewoordiger Artesia] van Artesia gemaild:”
“Beste [geïntimeerde 2] ,
1x Heidelberg (…) serienummer 450649 (…) is ondertussen verkocht met toestemming van [appellante] . De eindafrekening kunnen jullie dus weer naar [appellante] sturen.”
i. Op 18 september 2010 heeft [bestuurder appellante] aan [financial controller] en [vertegewoordiger Artesia] , welke mail onder meer CC aan [geïntimeerde 2] is gestuurd, gemaild:
“Beste [financial controller] , [hof: [financial controller] ]
Ik heb je vrijdag jl. gebeld om aan te geven dat de machine door mij verkocht wordt. Ik heb helemaal geen toestemming gegeven tot verkoop, geen idee waar je dat op baseert.
Met [procuratiehouder] heb ik de afspraak dat hij overleg met handelaren heeft om te kijken welke prijzen er haalbaar zijn.
Zodra ik de machine aan de handel verkoop en de koopsom ontvang zal ik de machine kopen en betalen aan Artesia.”.
Op 22 september 2010 heeft [geïntimeerde 2] aan [bestuurder appellante] gemaild:
“
Ik dacht dat eea onder controle was en volgens de bijlage is dat ook zo. Kun je me aangeven waarom je denkt dat je geen toestemming hebt gegeven??”
Op 22 september 2010 heeft [bestuurder appellante] in reactie hierop aan [geïntimeerde 2] gemaild:
“
Op gelijke wijze financieel afhandelen was de vraag, nl [geïntimeerde 1] betaalt aan mij en niet aan [X.] . Zo is het vorige keer uiteindelijk ook gegaan. En toestemming is nog niet gegeven, alleen op de route.”
Wederom op 22 september 2010 heeft [financial controller] aan [bestuurder appellante] gemaild:
“
Volgens ons hebben jullie akkoord gegeven (ook mondeling richting [procuratiehouder] ), dat de onderstaande machines door [procuratiehouder] ( [X.] ) verkocht zullen worden en dat dit op gelijke wijze financieel tussen [X.] , [appellante] en Artesia wordt afgehandeld (als voorheen), hierbij doelend op de uitstaande leaseverplichtingen.”
Op 23 september 2010 heeft [bestuurder appellante] aan [financial controller] gemaild:
“
Nogmaals er is geen akkoord gegeven. Niet mondeling en niet op papier. ER was en is maar 1 route: Namelijk HP verkoopt de machine aan [geïntimeerde 1] . [X.] is geen eigenaar, geen vertegenwoordiger, cq is niet bevoegd. Het door [X.] aan [geïntimeerde 1] aan geven dat die aan [X.] zou moeten betalen is echt een serieus probleem.”
Tussen 30 september 2010 en 4 oktober 2010 is de drukmachine feitelijk in het bezit gesteld van [geïntimeerde 1] .
Op 6 oktober 2010 is [X.] [plaats 1] in staat van faillissement verklaard.
Op 5 november 2010 is [X.] Groep in staat van faillissement verklaard.
3.2.1.In de onderhavige procedure vorderde [appellante] in eerste aanleg bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , zowel gezamenlijk als hoofdelijk, tot betaling aan [appellante] – zonder opschorting en verrekening – van € 204.143,- vermeerderd met rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
3.2.2.Aan deze vordering jegens [geïntimeerde 1] heeft [appellante] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [X.] Groep was niet gerechtigd tot verkoop en levering van de drukmachine, aangezien [X.] Groep daarvan geen eigenaresse was. [X.] Groep was slechts de houder van de drukmachine nu zij de machine hield voor de eigenaresse Artesia. Op grond van de artikelen 3:90 lid 2 en 3:111 BW kan de houder van een goed dit goed niet constitutum possessorium overdragen. Voorts stelt [appellante] dat [geïntimeerde 1] ten tijde van de koop van de drukmachine wist, althans behoorde te weten, dat [X.] Groep niet gerechtigd was de machine te verkopen. Begin augustus 2010 heeft [X.] Groep een andere drukmachine aan [geïntimeerde 1] willen verkopen, maar deze verkoop is ongedaan gemaakt, aangezien Artesia bezwaar maakte. [geïntimeerde 1] heeft vervolgens de koopsom rechtstreeks aan [appellante] betaald. [geïntimeerde 1] heeft hierna nagelaten om voldoende onderzoek te doen met betrekking tot de eigendom van de onderhavige op 6 september 2010 aan haar verkochte drukmachine, terwijl dit wel op haar weg had gelegen. [appellante] stelt verder dat [geïntimeerde 1] ten tijde van de feitelijke overdracht van de drukmachine, die van latere datum was dan de koop, niet te goeder trouw was. [bestuurder appellante] heeft [geïntimeerde 1] per mail van 18 september 2010 gemeld dat [X.] Groep niet gerechtigd was om de drukmachine over te dragen. Toch heeft [geïntimeerde 1] de drukmachine bij [X.] Groep weggehaald en zich hier het feitelijk bezit over toegeëigend. Het handelen van [geïntimeerde 1] heeft geleid tot schade bij Artesia, waarvoor [geïntimeerde 1] op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is. Artesia heeft haar vordering op [geïntimeerde 1] gecedeerd aan [appellante] . Voor zover er geen sprake is van cessie, is de vordering door subrogatie op [appellante] overgegaan, aldus nog steeds [appellante] .
3.2.3.Aan de vordering jegens [geïntimeerde 2] heeft [appellante] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde 2] , als (indirect) bestuurder van [X.] Groep op 6 september 2010 op de hoogte was of had moeten zijn van het feit dat [X.] Groep niet gerechtigd was tot verkoop van de drukmachine. In elk geval was [geïntimeerde 2] hiervan op 18 september 2010 op de hoogte, aangezien hij was ingekopieerd in de mailcorrespondentie tussen leden van het managementteam van [X.] Groep, aldus [appellante] . Gelet op deze correspondentie had [geïntimeerde 2] moeten weten dat [appellante] noch Artesia akkoord waren met verkoop en levering van de drukmachine aan [geïntimeerde 1] . Op het moment van levering wist [geïntimeerde 2] , dan wel moest hij weten, dat door deze manier van handelen Artesia als eigenaresse zou worden benadeeld. Die wetenschap blijkt ook uit het feit dat enkele weken daarvoor een soortgelijke situatie zich had voorgedaan: ook toen was aan [geïntimeerde 1] een Heidelberg drukpers verkocht. Na verzet door Artesia/ [appellante] heeft dit ertoe geleid dat de verkoop ongedaan gemaakt is en [X.] Groep de koopsom, die zij reeds van [geïntimeerde 1] had ontvangen, heeft teruggestort. Gelet op het voorgaande kan [geïntimeerde 2] een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt. [appellante] stelt verder dat [geïntimeerde 2] op het moment van levering van de drukmachine – tussen 30 september 2010 en 4 oktober 2010 – geweten moet hebben van het aanstaande faillissement van [X.] Groep. Eerder in 2010 was een deel van de [X.] Groep vennootschappen in staat van faillissement verklaard. Op 1 oktober 2010 was de surseance van betaling aangevraagd voor zes andere vennootschappen van de [X.] Groep. [geïntimeerde 2] had moeten beseffen dat de betaling van [geïntimeerde 1] nooit bij Artesia terecht zou komen maar zou wegvallen in de financiering van [X.] Groep. [geïntimeerde 2] heeft als bestuurder van [X.] Groep bewerkstelligd en/of toegelaten dat [X.] Groep een haar niet in eigendom toebehorende drukmachine heeft verkocht en heeft overgedragen aan [geïntimeerde 1] zonder rekening te houden met het eigendomsrecht van Artesia. Op grond van artikel 6:162 BW is [geïntimeerde 2] jegens Artesia aansprakelijk voor de schade die Artesia hierdoor heeft geleden. De schade kan niet meer bij [X.] Groep verhaald worden. Er is sprake van een persoonlijk ernstig verwijt aangezien [geïntimeerde 2] als bestuurder wist of behoorde te begrijpen dat de vordering van Artesia onbetaald zou blijven door de levering van de drukmachine door [X.] Groep aan [geïntimeerde 1] . Artesia heeft haar vordering op [geïntimeerde 2] gecedeerd aan [appellante] . Voor zover er geen sprake is van cessie, is de vordering door subrogatie op [appellante] overgegaan, aldus nog steeds [appellante] .
3.2.4.[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.In het tussenvonnis van 3 oktober 2012 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
3.3.2.In het eindvonnis van 9 oktober 2013 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] in de proceskosten veroordeeld. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat [geïntimeerde 1] ten tijde van verkoop en ten tijde van de feitelijke levering van de drukmachine, die heeft plaatsgevonden in de periode van 30 september 2010 tot 4 oktober 2010, te goeder trouw was en dat die levering daarom, ondanks de gestelde onbevoegdheid van de vervreemder, geldig is. Van onrechtmatig handelen van [geïntimeerde 1] is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank gaat er, gelet op de uitleg van [bestuurder appellante] ter comparitie over de mail van 26 augustus 2010, van uit dat [X.] Groep bevoegd was om de drukmachine te verkopen. [geïntimeerde 2] kan niet worden verweten dat de boekhouding van [X.] Groep abusievelijk [geïntimeerde 1] heeft laten betalen op de rekening van [X.] Beheer in plaats van [appellante] . Evenmin kan [geïntimeerde 2] worden verweten dat hij de levering van de drukmachine niet heeft tegengehouden toen hij wist dat (alsnog) geen toestemming bestond voor de verkoop en de betaling niet teruggedraaid kon worden in verband met de opstelling van de Rabobank. Ten slotte oordeelt de rechtbank dat gesteld noch gebleken is wat [geïntimeerde 2] volgens [appellante] had moeten doen of laten, uitgaande van de juistheid van de stelling dat rondom de datum van feitelijke levering [geïntimeerde 2] wist van de mogelijkheid van een faillissement.