ECLI:NL:GHSHE:2016:2502

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
200.183.257_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging in hoger beroep met betrekking tot aansprakelijkheid en onrechtmatige daad

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 juni 2016, betreft het een incident tot voeging ex artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De eiser in het incident is BDO Holding B.V., vertegenwoordigd door mr. H.E. Lysaght, die zich wil voegen in een hoger beroep dat door [appellanten] is ingesteld tegen [geïntimeerde]. De hoofdzaak draait om een geschil tussen [appellanten] en [geïntimeerde] over een memo dat door [geïntimeerde] is opgesteld, waarbij [appellanten] stelt dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] in eerste aanleg afgewezen, wat hen ertoe heeft aangezet om in hoger beroep te gaan.

BDO en [geïntimeerde] vorderen in het incident dat BDO zich mag voegen in het geding, omdat BDO mogelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade die [appellanten] heeft geleden door de onrechtmatige daad van [geïntimeerde]. Het hof overweegt dat een ieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding zich kan voegen, mits er sprake is van nadelige gevolgen van de uitkomst van de procedure. Het hof oordeelt dat BDO een voldoende belang heeft bij de voeging en dat er geen belemmeringen zijn vanuit de eisen van een goede procesorde.

Het hof verklaart [geïntimeerde] niet-ontvankelijk in de incidentele vordering tot voeging, maar laat BDO toe zich te voegen aan de zijde van [geïntimeerde]. De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak wordt verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde] en BDO, met aanhouding van verdere beslissingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.183.257/01
arrest van 21 juni 2016
gewezen in het incident ex artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) inzake
BDO Holding B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
eiseres in het incident,
hierna te noemen: BDO,
advocaat: mr. H.E. Lysaght te Amsterdam,
in de zaak van

1.[appellant 1],wonende te [woonplaats 1],

2.
[appellante 2] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats 2],
appellanten in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. R.P. Gasseling te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. D.F. Berkhout te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 7 december 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 9 september 2015, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, gewezen tussen appellanten – [appellanten] – als eisers en geïntimeerde – [geïntimeerde] – en BDO als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/281418 / HA ZA 14-529)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven, met producties;
  • de memorie in het incident van BDO en [geïntimeerde];
  • de antwoordmemorie in het incident van [appellanten]
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
De hoofdzaak van deze procedure betreft kort gezegd een geschil tussen [appellanten] en [geïntimeerde] over een memo dat [geïntimeerde] heeft opgesteld. [appellanten] vordert voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld en [geïntimeerde] te veroordelen om aan [appellanten] te voldoen de als gevolg van deze onrechtmatige daad door [appellanten] geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met voorts veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van deze procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen en hem in de kosten van de procedure in eerste aanleg veroordeeld.
3.2.
BDO en [geïntimeerde] vorderen in het incident dat BDO zich mag voegen in het geding tussen [appellanten] en [geïntimeerde]. Zij voeren daartoe het volgende aan. [geïntimeerde] was ten tijde van de gebeurtenissen die hebben geleid tot het geschil met [appellanten] op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst van (één van de rechtsvoorgangsters van) BDO. Op grond van artikel 6:170 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is BDO in beginsel aansprakelijk voor de schade, ontstaan door een toerekenbare onrechtmatige daad van haar ondergeschikte. Een voor [geïntimeerde] ongunstige uitkomst van de appelprocedure kan aldus tot gevolg hebben dat BDO aansprakelijk is voor de schade van [appellanten] Het is zodoende in het belang van BDO dat de vorderingen van [appellanten] in de appelprocedure worden afgewezen, aldus BDO.
BDO en [geïntimeerde] vorderen daarnaast [appellanten] te veroordelen in de kosten van het incident.
3.3.
[appellanten] refereert zich wat betreft de vordering tot voeging aan het oordeel van het hof en weerspreekt de vordering tot veroordeling in de kosten van het incident.
3.4.
Het hof overweegt als volgt. Een ieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding kan vorderen zich daarin te mogen voegen. Voor het aannemen van dat belang is voldoende dat de partij, die voeging vordert, nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij, aan wier zijde zij zich voegt. Aan de toewijsbaarheid van een vordering tot voeging kunnen niettemin de eisen van een goede procesorde in de weg staan (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768).
Onder nadelige gevolgen zijn in dit verband te verstaan de feitelijke of juridische gevolgen die de toe- dan wel afwijzing van de in die procedure ingestelde vordering of het gezag van gewijsde van in de uitspraak in die procedure gegeven eindbeslissingen zal kunnen hebben voor degene die de voeging vordert; in de mogelijke precedentwerking van die uitspraak is niet reeds een voldoende belang gelegen (HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1602).
3.5.
De incidentele vordering tot voeging is gedaan door BDO én [geïntimeerde]. [geïntimeerde] kan als partij in het onderhavige geding geen voeging vorderen en zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Het hof begrijpt dat hij de vordering tot voeging van BDO ondersteunt.
3.6.
Gelet op het door haar gestelde, dat niet is betwist, heeft BDO het voor voeging vereiste belang. Niet gebleken is dat toewijzing van de vordering tot voeging in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Het hof zal de vordering tot voeging toewijzen.
De beslissing over de proceskosten zal worden aangehouden tot de uitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.6.
De zaak zal naar de rol verwezen worden voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde] en BDO. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
verklaart [geïntimeerde] niet-ontvankelijk in de incidentele vordering tot voeging;
laat BDO toe zich te voegen aan de zijde van [geïntimeerde];
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 19 juli 2016 voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde] en BDO (ambtshalve peremptoir);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.N.M. Antens, M.G.W.M. Stienissen en A.J. Henzen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 juni 2016.
griffier rolraadsheer