In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 juni 2016, betreft het een incident tot voeging ex artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De eiser in het incident is BDO Holding B.V., vertegenwoordigd door mr. H.E. Lysaght, die zich wil voegen in een hoger beroep dat door [appellanten] is ingesteld tegen [geïntimeerde]. De hoofdzaak draait om een geschil tussen [appellanten] en [geïntimeerde] over een memo dat door [geïntimeerde] is opgesteld, waarbij [appellanten] stelt dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] in eerste aanleg afgewezen, wat hen ertoe heeft aangezet om in hoger beroep te gaan.
BDO en [geïntimeerde] vorderen in het incident dat BDO zich mag voegen in het geding, omdat BDO mogelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade die [appellanten] heeft geleden door de onrechtmatige daad van [geïntimeerde]. Het hof overweegt dat een ieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding zich kan voegen, mits er sprake is van nadelige gevolgen van de uitkomst van de procedure. Het hof oordeelt dat BDO een voldoende belang heeft bij de voeging en dat er geen belemmeringen zijn vanuit de eisen van een goede procesorde.
Het hof verklaart [geïntimeerde] niet-ontvankelijk in de incidentele vordering tot voeging, maar laat BDO toe zich te voegen aan de zijde van [geïntimeerde]. De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak wordt verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde] en BDO, met aanhouding van verdere beslissingen.