ECLI:NL:GHSHE:2016:2487

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
200.166.051_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Koop van een sportpaard met non-conformiteit en dwaling als juridische geschilpunten

In deze zaak gaat het om de koop van een sportpaard, Tarantelle de Soleil, door de appellante van de geïntimeerde. De koopovereenkomst werd gesloten op 19 december 2012 voor een bedrag van € 6.000, waarbij de appellante de koopprijs in termijnen zou betalen. Na de koop bleek het paard binnen enkele maanden kreupel te zijn, wat leidde tot de vraag of de koopovereenkomst ontbonden kon worden wegens non-conformiteit of vernietigd wegens dwaling. De appellante stelde dat de geïntimeerde, als verkoper, op de hoogte was van de kreupelheid van het paard en deze informatie had verzwegen. De kantonrechter had in eerste aanleg de vordering van de appellante afgewezen, omdat deze niet had aangetoond dat de geïntimeerde zijn mededelingsplicht had geschonden. De appellante ging in hoger beroep, waarbij zij vier grieven aanvoerde, waaronder het beroep op dwaling en non-conformiteit. Het hof oordeelde dat de appellante bewijs moest leveren van haar stellingen en dat de mededelingsplicht van de verkoper voorop staat, ook al heeft de koper een onderzoeksplicht. Het hof heeft een comparitie gelast om verdere vragen te bespreken en bewijslevering door getuigen toe te staan. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.166.051/01
arrest van 21 juni 2016
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. L.N. Hermans te Sittard,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.W.J. Schoonbrood te Heerlen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 2 juni 2015 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond onder zaaknummer 3121240/CV EXPL 14-6432 gewezen vonnis van 19 november 2014.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 2 juni 2015 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 6 juli 2015;
  • de memorie van grieven van 15 september 2015 met eiswijziging;
  • de memorie van antwoord van 27 oktober 2015 met één productie, tevens inhoudende een bezwaar tegen de eiswijziging.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

6.1.1.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.4 vastgesteld van welke feiten hij is uitgegaan. Deze feiten vormen ook voor het hof het uitgangspunt, voor zover zij in hoger beroep niet zijn betwist. Het gaat om het volgende.
6.1.2.
[geïntimeerde] heeft op 19 december 2012 aan [appellante] verkocht het destijds 12-jarige paard Tarantelle de Soleil (hierna: “het paard”) voor de prijs van € 6.000,-- (hierna: de koopovereenkomst). Partijen zijn daarbij overeengekomen dat [appellante] de koopprijs in termijnen zou betalen van minimaal € 500,-- per maand. Op 30 augustus 2013 was de gehele koopprijs door [appellante] voldaan.
6.1.3.
[appellante] is het paard op verzoek van [geïntimeerde] omstreeks juli 2012 al gaan rijden en heeft het paard voorafgaand aan de koop vanaf oktober 2012 op wedstrijden uitgebracht. [appellante] bereed het paard in die periode ongeveer vier keer per week. Tot april 2013 was het paard bij [geïntimeerde] gestald.
6.1.4.
Op 3 mei 2013 is kreupelheid bij het paard vastgesteld. [appellante] heeft vervolgens een paardendierenarts, acupuncturist en paardenostheopaat ingeschakeld. Hiervan is [geïntimeerde] in kennis gesteld.
Op 27 september 2013 heeft de door [appellante] ingeschakelde dierenarts röntgenfoto’s gemaakt en geconstateerd dat het paard straalbeen klasse 3 (hoefkatrol) heeft.
6.1.5.
Bij brief van 7 januari 2014 heeft [appellante] de koopovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden en [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade.
6.2.1.
In de onderhavige procedure vorderde [appellante] in eerste aanleg:
1. een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst bij brief van 7 januari 2014 buitengerechtelijk is ontbonden;
2. veroordeling van [geïntimeerde] tot terugneming van het paard en tot betaling aan [appellante] van:
- € 6.000,-- ( betaalde koopsom), met wettelijke rente vanaf 30 augustus 2013;
- € 1.283,-- ( medische kosten);
- € 2.411,-- ( stallingskosten april 2013-januari 2014);
- € 225,-- per maand aan stallingskosten vanaf januari 2014;
- de proceskosten.
6.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellante] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [geïntimeerde] heeft het paard als een gezond sportpaard aan [appellante] verkocht, terwijl hij wist of kon weten dat het paard kreupel was. Indien [appellante] de juiste informatie omtrent het paard had gehad, had zij het niet gekocht. [appellante] heeft gedwaald bij de aankoop van het paard. Zij wil de koopovereenkomst ontbinden en haar schade vergoed krijgen.
6.2.3.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.3.1.
Bij rolbeslissing van onbekende datum heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft op 7 oktober 2014 plaatsgevonden. De rolbeslissing en het van de comparitie opgemaakte proces-verbaal of de zittingsaantekeningen bevinden zich niet bij de gedingstukken. De ten behoeve van de comparitie in eerste aanleg door [appellante] aan de rechtbank gezonden nadere producties bevinden zich wel bij de stukken.
6.3.2.
In het bestreden eindvonnis van 19 november 2014 heeft de kantonrechter de vordering van [appellante] afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld. Daartoe oordeelde de kantonrechter als volgt. [appellante] heeft niet de vernietiging van de koopovereenkomst ingeroepen, zodat haar beroep op dwaling niet kan slagen. Voor zover [appellante] heeft willen betogen dat het paard niet voldoet aan de koopovereenkomst, slaagt dat beroep evenmin. Volgens de kantonrechter is niet komen vast te staan dat [geïntimeerde] zijn mededelingsplicht heeft geschonden, omdat niet is gebleken dat [geïntimeerde] ten tijde van de koop op 19 december 2012 wist dat het paard kreupel was. Op [appellante] rustte een verzwaarde onderzoeksplicht, gelet op haar jarenlange ervaring in de paardensport. Het had op haar weg gelegen om een aankoopkeuring te laten verrichten en niet enkel af te gaan op de mededeling van [geïntimeerde] dat het paard een gezond sportpaard was, aldus de kantonrechter.
6.4.1.
[appellante] heeft tijdig hoger beroep ingesteld. Het hof heeft bij arrest van 2 juni 2015 een comparitie na aanbrengen gelast. Deze comparitie heeft op 6 juli 2015 plaatsgevonden. Partijen hebben toen geen schikking bereikt. Het proces-verbaal van de comparitie bevindt zich bij de stukken.
6.4.2.
In het petitum van de appeldagvaarding heeft [appellante] vernietiging gevorderd van het bestreden eindvonnis en toewijzing alsnog van haar vorderingen. Verder vorderde zij te bepalen dat [geïntimeerde] is gehouden tot vergoeding van de schade die [appellante] door de aankoop van het paard heeft geleden, zijnde € 9.694,--, te vermeerderen met de stallingskosten vanaf januari 2014, primair op grond van dwaling en subsidiair op grond van non-conformiteit en voorts, [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen [appellante] ter uitvoering van het bestreden eindvonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
[appellante] heeft vier grieven aangevoerd. In haar memorie van grieven concludeert zij – afgezien van de hiervoor genoemde vorderingen – tot vernietiging van de koopovereenkomst, primair op grond van dwaling, subsidiair wegens non-conformiteit.
6.4.3.
Hoewel [appellante] niet consequent is in de formulering van haar vorderingen en de grondslagen daarvan, begrijpt het hof haar vordering in hoger beroep aldus dat [appellante] de gevolgen van de koopovereenkomst teniet wil doen en vergoeding van haar in verband met de koopovereenkomst geleden schade vordert, hetzij door middel van vernietiging van de koopovereenkomst op grond van dwaling en schadevergoeding op grond van onrechtmatig handelen door [geïntimeerde] bestaande uit het verzwijgen van de juiste informatie over het paard dan wel het verstrekken van onjuiste inlichtingen, hetzij door middel van ontbinding van de koopovereenkomst op grond van non-conformiteit en schadevergoeding wegens tekortkoming in de nakoming van de voor [geïntimeerde] uit de koopovereenkomst voortvloeiende verbintenis. Verder begrijpt het hof dat [appellante] deze grondslagen niet zo zeer primair en subsidiair bedoelt aan te voeren, maar nevengeschikt. Zij gebruikt weliswaar de termen “primair” en “subsidiair”, maar zij vordert tevens “toewijzing alsnog van haar vorderingen” en zij vorderde in eerste aanleg een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst bij brief van 7 januari 2014 is ontbonden (en schadevergoeding; rov. 6.2.1). Blijkens het verweer van [geïntimeerde] en de inhoud van zijn memorie van antwoord is de inzet van het hoger beroep van [appellante] , zoals hiervoor geschetst, ook voor hem, [geïntimeerde] , voldoende kenbaar.
[geïntimeerde] heeft in zijn memorie van antwoord nog bezwaar gemaakt “
tegen de eiswijziging”, maar hij licht dat bezwaar niet toe, anders dan dat in de appeldagvaarding noch in de memorie van grieven wordt vermeld dat een eiswijziging wordt gedaan. Aan [geïntimeerde] kan worden toegegeven dat het op de weg van (de advocaat van) [appellante] lag om haar vorderingen in hoger beroep en de grondslagen daarvan helder te formuleren en een wijziging van eis uitdrukkelijk aan te kondigen. Zoals overwogen acht het hof echter, kort gezegd, de inzet van het hoger beroep van [appellante] ook voor [geïntimeerde] voldoende kenbaar en nu [geïntimeerde] bovendien niet heeft toegelicht dat door de wijziging van eis de procedure onredelijk zou worden vertraagd dan wel de verdediging onredelijk zou worden bemoeilijkt, is het bezwaar ongegrond.
6.4.4.
Met de eerste grief stelt [appellante] haar beroep op dwaling c.q. non-conformiteit weer aan de orde.
De tweede grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat op [appellante] een verzwaarde onderzoeksplicht rust.
Met de derde grief maakt [appellante] bezwaar tegen het oordeel van de kantonrechter dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] zijn mededelingsplicht heeft geschonden.
De vierde grief is gericht tegen het passeren door de kantonrechter van het bewijsaanbod van [appellante] .
6.5.1.
Het hof ziet aanleiding de grieven gezamenlijk te bespreken.
6.5.2.
[appellante] heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. [geïntimeerde] heeft [appellante] medegedeeld dat het paard een gezond sportpaard is. Hij heeft verzwegen dat het paard peesblessures had in april 2010. Bovendien heeft [appellante] op advies van [geïntimeerde] van een aankoopkeuring van het paard afgezien; volgens [geïntimeerde] zou een aankoopkeuring weggegooid geld zijn. Ter onderbouwing daarvan heeft [geïntimeerde] ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst aan [appellante] een gezondheidsverklaring betreffende het paard getoond. Die gezondheidsverklaring heeft [geïntimeerde] later bij de overdracht van het paard in augustus 2013 niet verstrekt. Nadat de stalling van het paard bij [geïntimeerde] in april 2013 is beëindigd, blijkt op 3 mei 2013 van kreupelheid en wordt het paard steeds kreupeler. Volgens de manegehouder en paardendeskundige de heer [der manegehouder en paardendeskundige] (hierna: [der manegehouder en paardendeskundige] ) kan het niet anders dan dat [geïntimeerde] in de periode dat het paard bij hem gestald stond, het middel Equi Pallazone door het voer deed. Dat is een spierverslapper die de pijn wegneemt. Dit middel is niet geaccepteerd maar wordt in de praktijk vaak gebruikt. Ook het feit dat [geïntimeerde] dat middel toediende heeft hij verzwegen. Verder blijkt uit het overgelegde klasseringsoverzicht van de KNHS dat het paard vanaf 2009 gedurende langere perioden niet aan wedstrijden heeft deelgenomen. Ook dat had [geïntimeerde] aan [appellante] moeten melden. Pas na afgifte van het paspoort van het paard in augustus 2013 was het voor [appellante] mogelijk om de informatie van het klasseringsoverzicht te verkrijgen. [appellante] heeft uitdrukkelijk aangeboden getuigenbewijs te leveren omtrent de kreupelheid van het paard voorafgaande aan de koopovereenkomst. De kantonrechter is daaraan ten onrechte voorbij gegaan, aldus [appellante] .
6.5.3.
[geïntimeerde] heeft, samengevat, het volgende betoogd. [geïntimeerde] heeft het paard ten tijde van de koop geleverd, inclusief alle benodigde documenten, waaronder het paspoort van het paard. [geïntimeerde] heeft toen niet een keuringsrapport laten zien; dat was er ook niet. [geïntimeerde] heeft naar waarheid verklaard dat het paard naar zijn wetenschap en ervaring een gezond sportpaard is. Dat had [appellante] de zes maanden voorafgaande aan het sluiten van de koopovereenkomst ook zelf geconstateerd. [geïntimeerde] betwist dat hij [appellante] heeft gegarandeerd dat het paard een gezond sportpaard is. In 2010 was geen sprake van een peesverwonding, maar van een vleeswond met een lichte inflammatie van de peesschede. Dat letsel was ruim twee jaar voor de koopovereenkomst geheel hersteld. [geïntimeerde] verwijst naar de door hem overgelegde verklaring van de dierenarts [dierenarts 1] . Het paard heeft nadien probleemloos aan wedstrijden deelgenomen. [appellante] was al geruime tijd voor het aangaan van de koopovereenkomst bekend met deze, geheel herstelde verwonding, althans zij heeft uiterlijk ten tijde van de in eerste aanleg genomen conclusie van antwoord daarvan kennis kunnen nemen. Omdat [geïntimeerde] niet beter wist dan dat het paard 100% in orde was, kon hij niets anders mededelen dan hij heeft gedaan en had hij ook niet kunnen begrijpen dat de informatie omtrent het letsel in 2010 [appellante] van de koop zou hebben afgehouden. De kantonrechter heeft het beroep op dwaling terecht verworpen en bovendien terecht geoordeeld dat het paard aan de koopovereenkomst beantwoordde. Ten tijde van de koop was geen sprake van een peesletsel. De stelling van [appellante] dat de kreupelheid wordt veroorzaakt door straalbeen klasse 3 is niet met een deskundigenverklaring van een dierenarts of röntgenfoto’s onderbouwd. Hoe dan ook is straalbeen klasse 3 vrij gebruikelijk voor een 12-jarig sportpaard en maakt dat een sportpaard niet zonder meer ongeschikt voor wedstrijdsport. Gelet op de jarenlange ervaring van [appellante] in de paardensport heeft de kantonrechter terecht geoordeeld dat op haar een verzwaarde onderzoeksplicht rust. Dat [appellante] geen aankoopkeuring heeft laten verrichten komt voor haar risico. De eerst voorkomende kreupelheid na de koop werd veroorzaakt door een hoefzweer. Dat blijkt uit de door [appellante] als productie 5 overgelegde rekening van de dierenarts [dierenarts 2] . Nu [appellante] geen beroep op vernietiging van de koopovereenkomst op grond van bedrog doet, gaat [geïntimeerde] niet in op de aantijging dat [geïntimeerde] het paard steeds pijnstillers zou hebben toegediend. De wedstrijdinformatie had [appellante] ook zonder paspoort van het paard kunnen krijgen. De koopovereenkomst kan hoe dan ook niet worden teruggedraaid, nu het paard inmiddels dragend is van een veulen, aldus [geïntimeerde] .
6.5.4.
Het hof oordeelt als volgt.
[geïntimeerde] stelt in zijn memorie van antwoord onder randnummer 18 weliswaar dat hij [appellante] enkel het paard als sportpaard te koop heeft aangeboden, maar onder randnummer 10 stelt hij dat hij [appellante] heeft medegedeeld dat het paard naar zijn wetenschap en ervaring een gezond sportpaard is. Die stelling heeft [geïntimeerde] ook in eerste aanleg ingenomen (cva 24). De juistheid van de stelling van [appellante] (o.a. inl. dv. p. 2, 4e alinea) dat [geïntimeerde] het paard als gezond sportpaard aan haar heeft verkocht staat naar het oordeel van het hof dan ook vast.
Indien het paard ten tijde van de koopovereenkomst met een zodanig gebrek was behept, dat het niet probleemloos aan wedstrijden zou kunnen deelnemen, bezat het niet de eigenschappen die [appellante] op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten en beantwoordde het in zoverre niet aan de overeenkomst. Indien [geïntimeerde] niet bekend was met zodanig gebrek, noch daarmee redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan dat in de weg staan aan honorering van de door [appellante] gestelde schending van de mededelingsplicht en (daarmee ook) aan de eventuele schadeplichtigheid aan de zijde van [geïntimeerde] , maar doet dat niet af aan de in dat geval vast te stellen non-conformiteit.
6.5.5.
Anders dan [geïntimeerde] lijkt te betogen kan óók indien hij evenals [appellante] is uitgegaan van een onjuiste veronderstelling dat het paard een gezond sportpaard was, een beroep op dwaling slagen, tenzij eveneens zou komen vast te staan dat [geïntimeerde] ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had hoeven te begrijpen dat [appellante] daardoor van het sluiten van de koopovereenkomst zou worden afgehouden (artikel 6:228 lid 1 onder c BW).
6.5.6.
Verder is het volgende van belang. Als niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist staat vast dat [geïntimeerde] [appellante] niet heeft ingelicht omtrent het in 2010 gebleken letsel van het paard en dat [appellante] dat evenmin uit andere hoofde wist. Ook indien dat letsel niet te kwalificeren zou zijn als, kort gezegd, tot non-conformiteit ten tijde van de koopovereenkomst leidend, kan het feit dat [geïntimeerde] [appellante] niet omtrent dat letsel inlichtte op zichzelf genomen nog wel tot honorering van het beroep op dwaling leiden, namelijk indien vast komt te staan dat [appellante] , had zij van dat in 2010 gebleken letsel geweten, de koopovereenkomst niet had gesloten én dat [geïntimeerde] [appellante] omtrent dat letsel had moeten inlichten (artikel 6:228 lid 1 onder b).
6.5.7.
Voor zover [geïntimeerde] heeft bedoeld te betogen dat los van zijn eventuele mededelingsplicht, [appellante] een verzwaarde onderzoeksplicht heeft, overweegt het hof als volgt. [appellante] heeft gemotiveerd betwist dat zij een verzwaarde onderzoeksplicht heeft. Zij heeft aangevoerd dat zij geen ervaring heeft met de koop van een paard. De kantonrechter heeft zijn oordeel dat op [appellante] een verzwaarde onderzoeksplicht rust gebaseerd op [appellante] ’ ervaring in de paardensport. Naar het oordeel van het hof heeft dat enkele feit niet tot gevolg dat op [appellante] een verzwaarde onderzoeksplicht rust. Ervaring in de paardensport impliceert immers niet zonder meer ervaring met de aankoop van een paard. Het hof tekent daarbij aan dat ook ervaring met de aankoop van een paard niet tot een verzwaarde onderzoeksplicht hoeft te leiden. In zoverre slaagt de tweede grief. Of dat ook tot vernietiging van het bestreden vonnis leidt, is in dit stadium nog niet te beoordelen.
6.5.8.
Wat er ook zij van een eventuele onderzoeksplicht van [appellante] , in het algemeen geldt dat aan een koper, ook een onvoorzichtige koper, niet zal kunnen worden tegengeworpen dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de eigenschappen van het gekochte, indien de verkoper dienaangaande naar de in het verkeer geldende opvattingen een mededelingsplicht had, maar heeft nagelaten de koper op de hoogte te stellen van de bij de verkoper bekende feitelijke gegevens die relevant zijn voor de beantwoording van de vraag welke eigenschappen de koper met het oog op de beoogde bestemming van het gekochte mocht verwachten (Hoge Raad 14 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF0407). Anders gezegd, een eventuele onderzoeksplicht van [appellante] laat de mededelingsplicht van [geïntimeerde] onverlet en in het algemeen gaat die mededelingsplicht vóór de onderzoeksplicht.
6.5.7.
Van de stelling dat het paard niet beantwoordde aan de koopovereenkomst draagt [appellante] de bewijslast. Het bewijs van deze stelling is nog niet geleverd met de verklaring van dierenarts [dierenarts 2] , omdat uit die verklaring op zichzelf genomen niet volgt dat het paard ten tijde van de levering met een tot non-conformiteit leidend gebrek was behept.
[appellante] draagt ook de bewijslast van haar stellingen dat [geïntimeerde] wist dat het paard geen gezond sportpaard was. In dat verband kunnen de stellingen van [appellante] dat [geïntimeerde] haar heeft geadviseerd van een aankoopkeuring af te zien, dat [geïntimeerde] haar een gezondheidsverklaring betreffende het paard heeft getoond en dat [geïntimeerde] het paard spierverslappers/pijnstillers heeft toegediend, ook relevant zijn. Ook van die (door [geïntimeerde] betwiste) stellingen rust de bewijslast op [appellante] . Anders dan [geïntimeerde] heeft aangevoerd, heeft het feit dat [appellante] zich niet op vernietiging van de koopovereenkomst wegens bedrog heeft beroepen, niet tot gevolg dat haar stelling dat [geïntimeerde] bepaalde middelen aan het paard heeft toegediend, geen relevantie heeft. Die stelling kan immers ook relevantie hebben in verband met de stellingen van [appellante] dat [geïntimeerde] van een peesletsel bij het paard op de hoogte was.
[appellante] heeft een voldoende concreet en relevant bewijsaanbod gedaan. Zij zal tot bewijslevering worden toegelaten. In zoverre slaagt de vierde grief, doch ook hier geldt dat in dit stadium niet kan worden beoordeeld of dat ook tot vernietiging van het bestreden vonnis leidt.
6.5.8.
[appellante] heeft nog aangevoerd dat het paard in december 2012 is verkocht maar pas op 30 augustus 2013 aan haar is geleverd, maar zij heeft die stelling in het licht van de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] (cva 20,22) onvoldoende nader onderbouwd. Er moet dan ook van worden uitgegaan dat het paard ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst is geleverd.
6.6
Het hof zal ook een comparitie van partijen gelasten om nog een aantal vragen met partijen te bespreken, waaronder de vragen of het paard inderdaad als fokmerrie wordt ingezet en drachtig is geweest en zo ja, welke rol dat zou moeten spelen bij een eventuele schadebegroting. Ook wil het hof met partijen bespreken of zij de zaak alsnog met een minnelijke regeling wensen af te sluiten. Indien [appellante] bewijs door getuigen wil leveren, zal de raadsheer-commissaris bij gelegenheid van die getuigenverhoren met partijen bespreken op welk moment de comparitie het beste kan worden gehouden. Partijen dienen er rekening mee te houden dat de comparitie op dezelfde zitting als de getuigenverhoren kan worden gehouden. Indien [appellante] afziet van bewijslevering door getuigen, zal een afzonderlijke comparitie worden gehouden.
6.7.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
laat [appellante] toe te bewijzen:
- dat ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst:
- het paard behept was met een zodanig gebrek dat het niet de eigenschappen bezat die [appellante] op grond van die overeenkomst mocht verwachten;
- [geïntimeerde] wist dat het paard geen gezond sportpaard was;
- [geïntimeerde] haar heeft geadviseerd om van een aankoopkeuring af te zien;
- [geïntimeerde] haar een gezondheidsverklaring betreffende het paard heeft getoond;
en voorts,
- dat [geïntimeerde] het paard vóór en/of na het sluiten van de koopovereenkomst spierverslappers/pijnstillers heeft toegediend;
bepaalt, voor het geval [appellante] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. J.F.M. Pols als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 5 juli 2016 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor/de zitting zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [appellante] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
bepaalt dat partijen, vergezeld van hun advocaten, zullen verschijnen voor voormelde raadsheer-commissaris op voormelde plaats, met de hiervoor onder rechtsoverweging 6.6 vermelde doeleinden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, M.A. Wabeke en J.F.M. Pols en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 juni 2016.
griffier rolraadsheer