Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- mevrouw [de bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder,
- mevrouw [de beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van twee appellanten, hierna [appellant 1] en [appellante 2]. De rechtbank Limburg had op 6 april 2016 besloten om de schuldsaneringsregeling van beide appellanten te beëindigen, omdat zij niet naar behoren voldeden aan hun verplichtingen. De appellanten verzochten het hof om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en hen een schone lei te verlenen, of in ieder geval de schuldsaneringsregelingen te verlengen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 8 juni 2016 werd duidelijk dat de appellanten meerdere verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet waren nagekomen. Het hof constateerde dat [appellant 1] onvoldoende had gesolliciteerd en dat er nieuwe schulden waren ontstaan, waaronder een aanzienlijke schuld aan het CJIB. De bewindvoerder van de appellanten gaf aan dat er onvoldoende informatie was verstrekt over hun situatie, wat hen belemmerde in het nakomen van hun verplichtingen.
Het hof oordeelde dat de tekortkomingen van de appellanten verwijtbaar waren en dat er geen reden was om de schuldsaneringsregelingen te verlengen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de appellanten niet in staat waren om hun schulden af te lossen binnen de termijn van de schuldsaneringsregeling. De uitspraak benadrukt het belang van het nakomen van verplichtingen in het kader van de schuldsanering en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.