ECLI:NL:GHSHE:2016:2377

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
14 juni 2016
Zaaknummer
200.187.272_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op boetebeding in samenwerkingsovereenkomst en matiging van boete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door Media B.V. en Holding B.V. tegen Makelaarskantoor B.V. De zaak betreft een beroep op een boetebeding in een samenwerkingsovereenkomst, waarbij de appellanten worden verweten een gevelschildje niet te hebben verwijderd na beëindiging van de overeenkomst. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder in eerste aanleg een vonnis gewezen, waartegen de appellanten in hoger beroep zijn gegaan. Tijdens de procedure in hoger beroep hebben de appellanten verzuimd het griffierecht tijdig te voldoen, wat normaal gesproken zou leiden tot ontslag van instantie. Echter, het hof heeft vastgesteld dat de appellanten het griffierecht uiteindelijk hebben voldaan, zij het te laat, en heeft besloten om de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 Rv toe te passen. Dit betekent dat de appellanten alsnog door kunnen procederen. Het hof heeft de appellanten een uitstel gegeven voor het nemen van de memorie van grieven, en de zaak is aangehouden voor verdere behandeling. De uitspraak is gedaan op 14 juni 2016 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.187.272/01
arrest van 14 juni 2016
in de zaak van

1.[Media B.V.] Media B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
2.
[Holding B.V.] Holding B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellanten,
advocaat: mr. M.F.M. Groot Kormelink te Ede,
tegen
Makelaarskantoor [Makelaarskantoor] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.P.R.C. de Jonge te Rotterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 23 december 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 7 oktober 2015, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen appellanten als eiseressen en geïntimeerde als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/297298 / HA ZA 15-219)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Appellanten hebben bij voormeld exploot geïntimeerde opgeroepen om te verschijnen ter openbare terechtzitting van dit hof van 15 maart 2016.
2.2.
Appellanten hebben de zaak aangebracht ter rolzitting van 15 maart 2016. Appellanten hebben een advocaat doen stellen. Tegen geïntimeerde is verstek verleend.
2.3.
Op de rol van 26 april 2016 heeft zich alsnog een advocaat gesteld voor geïntimeerde ten gevolge waarvan het verstek is gezuiverd.
2.3.
Appellanten zijn in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen vier weken na aanbrengen, derhalve uiterlijk op 12 april 2016 te voldoen. Geconstateerd is dat appellanten het griffierecht niet (tijdig) hebben voldaan.
2.4.
Nadat appellanten in de gelegenheid zijn gesteld om zich uit te laten over de toepassing van artikel 127a lid 3 Rv, hebben zij op de rol van 10 mei 2016 een akte genomen. Geïntimeerde heeft middels akte aangegeven voorwaardelijk incidenteel appel in te willen stellen, indien appellanten grieven zouden mogen nemen.
2.5.
Hierna is bepaald dat arrest wordt gewezen.

3.De motivering

3.1.
Op grond van artikel 3 lid 1 jo. 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) en artikel 353 jo. 127a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) dient de rechter in beginsel ontslag van instantie uit te spreken indien de appellant het door hem verschuldigde griffierecht niet of niet tijdig (binnen vier weken na de eerste uitroeping van de zaak) heeft voldaan. Alleen in de bij wet voorziene situatie dat toepassing van de sanctie, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, mag de rechter afzien van het toepassen van de sanctie van ontslag van instantie (art. 127a lid 3 Rv.).
3.2.
Volgens opgave van de financiële administratie hebben appellanten het griffierecht op 19 april 2016 voldaan.
3.3.
Appellanten zijn in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over de toepasselijkheid van artikel 127a lid 3 Rv. Appellanten betwisten niet dat de griffierechten te laat zijn voldaan, maar zij stellen dat door een omissie van één van hun medewerkers de eerste originele factuur in het dossier terecht is gekomen en niet, zoals te doen gebruikelijk, bij de boekhouding is afgegeven. Op het moment dat de herinnering van de factuur was ontvangen, hebben appellanten de griffierechten direct voldaan.
3.4.
Het is het hof uit de overgelegde stukken gebleken dat appellanten door een omissie de eerste factuur niet hadden betaald, maar dat zij de griffierechten op dezelfde dag hebben overgemaakt nadat zij de eerste aanmaning hadden ontvangen, derhalve binnen de veertien dagentermijn zoals vermeld in deze eerste aanmaning.
Het hof ziet hierin aanleiding om de zogenaamde hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 Rv toe te passen ten gevolge waarvan partijen kunnen doorprocederen.
3.5.
Nu appellanten al een eerste termijn voor het nemen van de memorie van grieven hebben gehad en deze memorie niet hebben genomen, zal het hof appellanten nog éénmaal een uitstel (ambtshalve peremptoir) geven voor het nemen van de memorie van grieven.
3.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 12 juli 2016 (ambtshalve peremptoir) voor memorie van grieven aan de zijde van appellanten;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.N.M. Antens, M.G.W.M. Stienissen en A.J. Henzen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 juni 2016.
griffier rolraadsheer