In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een incident ex artikel 234 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De zaak is ontstaan uit een hoger beroep van een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de kantonrechter op vordering van de geïntimeerde bepaalde dat zij bij uitsluiting gerechtigd is tot het voortzetten van het huurrecht van de voormalige gezamenlijke woning. De appellant, die de woning nog steeds bewoont, heeft geen medewerking verleend aan de afgifte van de sleutels en de tenaamstelling van de huurovereenkomst. De geïntimeerde heeft in het incident gevorderd dat het bestreden vonnis alsnog uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, omdat zij een spoedeisend belang heeft bij het verkrijgen van het huurrecht, mede gezien de feitelijke en medische omstandigheden van haar en haar dochter.
De appellant betwist echter dat er sprake is van een spoedeisend belang en wijst erop dat de geïntimeerde pas na een aanzienlijke tijd actie heeft ondernomen. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en vastgesteld dat de geïntimeerde het vereiste belang heeft bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Het hof oordeelt dat de vordering van de geïntimeerde zal worden toegewezen, waarbij de kosten van het incident worden gecompenseerd. De zaak is vervolgens naar de rol verwezen voor memorie van antwoord in de hoofdzaak, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.